Een interview met ecologisch geschiedkundige Erik Thoen
Erik Thoen is Gewoon Hoogleraar aan de Ugent, waar hij in 1987 zijn
doctoraat behaalde. Hij specialiseerde zich in de landbouwgeschiedenis, de
sociaaleconomische geschiedenis, de geschiedenis van cultuurlandschappen en de
milieugeschiedenis. Ik had met hem een gesprek over de interactie tussen mens
en milieu door de eeuwen heen, in de wereld, Vlaanderen en Gent.
Prof. Erik Thoen (© Erik Thoen) |
Wat houdt ecologische geschiedenis precies in?
De ecologische geschiedenis houdt zich bezig met de invloed die de mens
in het verleden heeft gehad op de natuur, maar ook hoe de natuur de mens heeft
gestuurd in zijn ontwikkeling, in positieve en negatieve zin. Men duidt de
discipline ook aan met de term ‘milieugeschiedenis’. Dat woord geeft de indruk
dat alleen de schadelijke invloed van de mens op de natuur wordt bestudeerd
maar dat is niet het geval: zo zijn ook landbouwgeschiedenis en
klimaatgeschiedenis er een onderdeel van. Heel wat historici, waaronder mezelf,
leggen wel graag de nadruk op het plaatsen van de milieuproblemen in hun
historische context, zeker omdat historici daarmee een belangrijke bijdrage
kunnen leveren, in de hoop dat mensen iets leren uit het verleden.
Wat leert
het verleden ons over de huidige milieu- en klimaatproblemen?
Dat is een kwestie waarover ik uren zou
kunnen spreken, maar laat ik het zo samenvatten: we kunnen de milieuproblemen
alleen oplossen als we weten waarom de mens in het verleden het milieu zo
verknoeid heeft. Dat kunnen we enkel begrijpen als we ver teruggaan in de tijd.
De mens is altijd een vervuiler geweest, maar in de pre-industriële
maatschappij waren er factoren die de milieuvervuiling beperkten. Hergebruik
van materiaal was heel gewoon: alles wat gebruikt werd voor de industriële
revolutie was in verhouding veel duurder, en men droeg er daarom beter zorg
voor. Een van de redenen van de hedendaagse vervuiling is het feit dat de
meerderheid van de consumptiegoederen veel te goedkoop is geworden, zeker in
verhouding met onze gestegen inkomens.
Milieu Kuznetscurve (© Wikipedia) |
Kan
ecologische geschiedenis ons iets leren over de toekomst?
Het kan ons leren hoe we in de toekomst
vooral niet met ons milieu moeten omgaan. Toch kan het ook een straaltje hoop
geven: de laatste jaren heeft de zogenaamde Milieu-Kuznetz curve – om het met
een technische term te zeggen – in diverse geïndustrialiseerde landen een
lichtjes neerwaartse trend ingezet. Dit betekent dat de index van de
vervuiling, in vergelijking met de late jaren 1900, stilaan in beperkte mate is
gaan ombuigen in neerwaartse zin (de vervuiling neemt af terwijl de economie
blijft groeien, red.), en men
verwacht dat dit zich zal doorzetten. Toch zijn we nog lang niet op een niveau waarbij
de leefbaarheid van onze industriële maatschappij gevrijwaard is. Volgens een
aantal academici zal dit, als de tendens verder gaat, in West-Europa misschien
pas in het midden van deze eeuw zo zijn. Op wereldschaal is het overigens
absoluut niet zeker dat de vervuilingsgraad sowieso zal dalen, omdat nieuwe
industrieën overal ter wereld, ook in de vroeger minder ontwikkelde gebieden,
snel groeien. In die groeifase is overleven belangrijker dan langer of
kwaliteitsvoller leven.
De mens
heeft al heel lang een bepalende invloed op zijn leefomgeving, maar wanneer is
dat precies begonnen? Toen de mens aan landbouw begon te doen?
Er zijn recent aanwijzingen dat ook
toen de mens nog niet sedentair was, het milieu al licht werd aangetast! Ook
jagers-verzamelaars lieten op bepaalde plaatsen al hun sporen na in het milieu
via ontbossing of aantasting van het natuurlijk ecosysteem. Die
jagers-verzamelaars waren ook vaak verantwoordelijk voor het verdwijnen van
diersoorten. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de indianen in Midden-Amerika,
die mee verantwoordelijk zijn voor het uitsterven van dieren waarop zij jacht
maakten. Via de landbouw is de mens natuurlijk nog meer de natuur beginnen
veranderen. Grootschalige ontbossing staat daar grotendeels mee in verband. Je
kan echter ook de medaille van de ander kant bekijken. Via de landbouw wist de
mens de natuur in te schakelen voor zijn overleving, konden er veel meer mensen
worden gevoed op een kleinere oppervlakte en kon de mensheid massaal groeien in
aantal. Ook konden er voedseloverschotten worden geproduceerd waardoor een
groot deel van de maatschappij zich buiten de landbouw kon gaan bezighouden
met andere zaken, zoals ambachten, handel en cultuur. De landbouw was de conditio sine qua non voor de start van onze maatschappelijke vooruitgang! Tot daar
het positief verhaal. Die vooruitgang leidde al vrij snel tot overexploitatie,
vervuiling, uitputting van de natuurlijke voorraden en bodemerosie. Dit laatste
is vaak het gevolg van intensieve landbouw. Vandaag is meer dan 40% van onze
landbouwgronden door erosie aangetast. De gezondheid van onze bodems is van
levensbelang voor de voedselvoorziening op de lange termijn, dus dit probleem
lijkt me even belangrijk als de opwarming van onze aarde. Vreemd genoeg krijgt
het veel minder aandacht.
Is het
überhaupt mogelijk om, met de huidige bevolkingsdruk en niveau van welstand,
binnen de planetaire grenzen te blijven?
De bevolkingsdruk op zich zal wel onder
controle komen, tenminste als we ook de ongelijkheid afdoende kunnen aanpakken
op wereldschaal. De geschiedenis toont aan dat een combinatie van
welvaartsgroei en een vermindering van de ongelijkheid in het Westen heeft geleid
tot een stabilisering van de
bevolkingsgroei. Ik vrees echter dat die evolutie naar welvaartsegalisatie op
wereldschaal verder ten koste zal gaan van het milieu. Misschien zal welzijn
ooit belangrijker worden dan welvaart, maar daar zijn we nog lang niet.
Overigens is het ook zo dat de welvaart van de ene regio in grote mate ten
koste is gegaan - en nog gaat - van het milieu in een andere regio. Misschien
leidt dat op termijn wel tot conflicten.
De Nederlanden kenden reeds in de middeleeuwen een groot niveau van
welvaart. In welke mate heeft dat een invloed gehad op onze leefomgeving?
Die invloed was groot! Heel het Westen,
en Vlaanderen in het bijzonder, dankt zijn welvaart aan de textielindustrie.
Door kleren te maken en te verkopen zijn wij Vlamingen wat we nu zijn, maar die
textielindustrie was wel bijzonder vervuilend. Uit de vroege negentiende eeuw
zijn disputen bekend ten gevolge van massale verkleuring van het rivierwater als
gevolg van de kleurstoffen die men gebruikte in de textielindustrie. De Gentse
textielnijverheid veroorzaakte in de Schelde ‘gekleurd water’ dat tot diep in
Frankrijk werd waargenomen! Bovendien kende men vroeger de schadelijkheid van
bepaalde stoffen niet. Zo zijn in sommige Vlaamse steden, zoals Lokeren en
Eeklo, waar de konijnenvellenindustrie van groot belang was geworden voor
hoedenfabricage vanaf de zeventiende eeuw, de gronden massaal vervuild met kwik
dat werd gebruikt om de haren van de vellen los te maken. De afvalstoffen van
die bewerking kwamen in de vaak nog niet verharde bodems van de vele kleine
huisateliers terecht of werden in putten weggestopt. Het in aanraking komen met
kwik kan echter leiden tot ernstige schade van de hersenen, de lever en de
nieren, maar dat wist men toen nog niet. Tot op de dag van vandaag moeten daar nog
vele gronden om die reden gesaneerd worden.
Gent en omgeving in de achttiende eeuw, Ferrariskaart (© Wikimedia Commons) |
Vlaanderen kent een rommelige ruimtelijke ordening, in tegenstelling tot
Nederland. Waaraan ligt dit verschil?
Dat de Nederlanders meer open ruimte
hebben dan wij heeft wellicht meerdere oorzaken. Eén daarvan is dat Nederland
later is geïndustrialiseerd dan Vlaanderen. Bovendien is het zo dat ook de
protestantse mentaliteit een rol speelt. Protestanten zijn minder gehecht aan
uiterlijkheden dan katholieken, en ze zijn minder individualistisch ingesteld.
Bovendien hebben de katholieken, die het bij ons lang voor het zeggen hadden en
in vele dorpen en steden nog steeds regeren, lange tijd de mensen zoveel
mogelijk buiten de perverse (vaak liberale en socialistische) steden willen
houden, door bouwen op ‘de buiten’ aan te moedigen. Tenslotte wou men in het
tot de jaren ‘60 arme Vlaanderen de pendel naar het rijkere Wallonië zoveel
mogelijk tegengaan door ook industrie op het platteland in te planten.
In
Vlaanderen is heel veel intensieve veeteelt geconcentreerd, met de nodige milieuproblemen
van dien (bemestingsdruk, waterverontreiniging, luchtverontreiniging). Hoe komt
dit?
Het Vlaamse platteland werd van de middeleeuwen
tot de negentiende eeuw grotendeels bevolkt door kleine boeren die probeerden
te overleven. Op de vele kleine bedrijfjes die er gesitueerd waren was de
veeteelt belangrijk in dat overlevingsproces (zuivel, vlees, wol, leder). Vanaf
midden negentiende eeuw zijn vele van die kleine boeren failliet gegaan. Diegene die overbleven vergrootten hun bedrijf
in beperkte mate en specialiseerden zich in het houden van vee. Veeteelt kende
dus een bloei, mede omdat er vanuit de florissante Vlaamse steden veel vraag
was naar die producten, ook voor de export. Hoe weinig ruimte we in Vlaanderen
ook nog overhouden, toch exporteert de Vlaamse landbouw nog steeds zeer veel!
Gent was in de Middeleeuwen gedurende enige tijd de tweede grootste stad
van West-Europa ten noorden van de Alpen. Om een voor die tijd grote populatie
te voorzien van voedsel en materialen, en omwille van nijverheden in de stad,
had Gent een grote invloed op zijn directe omgeving. Heeft u een idee in welke
mate? Zijn daar vandaag nog sporen van? Was men zich in die tijd al bewust van
milieuproblemen?
Al omstreeks 1300 had Vlaanderen even
weinig bossen als vandaag, maar toch waren er meer bomen. De meeste percelen
waren afgezoomd met bomenrijen, tronken of brede hagen. Dat hout was van
levensbelang als brandstof. De percelen waren dan ook al heel erg versnipperd.
Dat had te maken met de grote bevolkingsdichtheid van Vlaanderen en met het
erfrecht dat splitsing van de percelen toeliet en bevorderde. Wat u zegt over
de rol van het platteland inzake voedselvoorziening van onze vele rijke steden
klopt helemaal, maar vergeet ook niet dat onze steden al vanaf de middeleeuwen
veel producten, waaronder granen, invoerden. In de grote steden kwam meer dan
50% van het graan uit het buitenland!
Tegen het
einde van de negentiende eeuw kende Gent de eerste saneringen: vuile waterlopen
werden gedempt en hele wijken moesten plaatsmaken voor brede straten en
pleinen. Kunnen we die periode aanstippen als het begin van milieubeleid?
Steden als Gent zijn zelfs al
voor 1800 begonnen met het dempen van de vele waterlopen, omdat ze te vervuild
waren. Het zicht en de stank hinderden de nieuwe rijke elites die zich in de
stad vestigden. Bovendien schrok men er tegelijk niet voor terug om krottenwijken
in de stad aan te leggen waar de arbeiders in slechte leefomstandigheden werden
gehuisvest, in zogenaamde beluiken. Die beluiken waren afgezonderd van de
elites met muren en poorten. De eerste sporen van een zekere vorm van
milieubeleid in de stad zijn ontstaan wanneer men de levensomstandigheden van
de mensen in de beluiken probeerde te verbeteren. Maar ook dat viel vaak samen
met het saneren van open ruimtes: niet met het oog op een beter milieu op zich,
maar om besmettelijke ziekten uit de stad te bannen. Met name cholera was in de
negentiende eeuw de grote boosdoener. Men besefte dat de slechte
leefomstandigheden er grotendeels voor verantwoordelijk waren!
In de twintigste eeuw kende de personenwagen opgang. Onder het mom van
de vooruitgang werden viaducten boven de stad gebouwd (E17, B401), werden
pleinen en straten ingezet als parking en werden straten verbreed. Deze ingrijpende
transformatie wordt nu ten dele teruggedraaid. Toch zijn beleidsmaatregelen
zoals het circulatieplan erg controversieel. Het lijkt alsof met een
personenwagen rondrijden in een historische stadskern een privilege is dat we
niet meer willen afstaan. Hoe kijk u hier tegenaan?
Ik heb zelf ook een wagen en
woon in de stadskern en ben daarom wellicht bevooroordeeld. Toch juich ik het
bannen van de auto uit de stad toe en het mobiliteitsplan is zonder twijfel
goedbedoeld. Ik kan me echter niet van de indruk ontdoen dat dit in Gent holderdebolder
is ingevoerd. Het ontbreekt aan voldoende goede verkeersborden, duidelijke
aanduidingen en aangepaste infrastructuur. Vaak is een onduidelijke wirwar van
rode strepen en lelijke bloempotten het enige duidelijke spoor van dat plan. Ik
hoor soms dat men de indruk heeft dat het creëren van chaos een tactiek was om
de mensen buiten de stad te houden. Er zijn ook niet voldoende goede plaatsen
waar men auto’s die de stad binnen komen kan plaatsen en waar tegelijk tram- en
bushaltes zijn om de mensen naar de stad toe te leiden. Dat heeft een averechts
effect. Men had dat allemaal beter moeten voorbereiden, met belangrijke
structurele infrastructuurwerken waar men vroeger mee had moeten beginnen. Men
heeft, denk ik, ook de fout gemaakt vooral de nadruk te leggen op wat niet meer
mag, in plaats van op andere vormen van transport die de auto zouden kunnen
vervangen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten