donderdag 13 augustus 2009

Liefdesdronken

“Wat de dronkene misdoet, wordt de nuchtere beboet”

Een dronken man heeft geen controle over zichzelf. Niet over zijn motoriek, evenmin over wat hij zegt. Hij lult en lalt wat onsamenhangende woorden bij elkaar, waar niemand echt naar luistert. Hij waggelt, strompelt en valt tenslotte. Het begint meestal onschuldig, met wat alcoholische consumpties om de gezelligheid een duwtje in de rug te geven. Het is algemeen gekend dat dergelijk nietsvermoedend gezelschapsdrinken kan ontaarden in een heuse verslaving. Gelukkigerwijs kan de meerderheid van de gevallen zich van de alcohol weerhouden op de momenten dat drinken ongepast is. Het fenomeen sporadisch een avondje te zuipen tot men in een toestand van straalbezopenheid verkeert echter, is een min of meer sociaal aanvaarde vorm van escapisme. De gevolgen zijn soms niet min. De reden dat ik het hierover heb, is niet omdat ik het cultuurpessimisme wil belijden, of om als een oud mannetje de losbandige jeugd te veroordelen. Ik wil enkel maar bekennen dat ik zelf ook weleens een dronkaard ben, zij het van een andere soort en ander allooi. Ik verduidelijk me even om die bekentenis kracht bij te zetten.

Gentse feesten. Tien dagen – of nachten veeleer – maatschappelijk verantwoord zuipen. Op elke straathoek in het geplaveide stadshart is er vertier en veel bier. Feestneuzen van diverse pluimage zwenken door de stad. Meisjes gekleed als lichtgetooide lichtekooien, mooie dames in bloemige jurken die met een hindenpas voorbijtreden, aangeschoten Hollanders met roodgebrande kop, flegmatieke rasta’s met patattenzakken aan de benen en cannabis in het hoofd; het is maar een beperkte greep uit het immense aanbod aan vierende mensen die je te zien krijgt in die dolle julinachten. Gezien mijn status als geboren en half getogen Genteneir ben ik moreel verplicht elke nacht op z’n minst voor enkele uurtjes door het feestgewoel te ploeteren. Een taak die ik graag ter harte neem. Anders dan de voorbije jaren wist ik mezelf dit jaar vergezeld van een geliefde. Het moet gezegd dat het een pak aangenamer is met je lief in de hand tussen de zwetende lijven te kronkelen dan zonder zo iemand die je voortdurend mag aanraken zonder dat te hoeven verantwoorden. Heel soms gebeurt het dat je onder kameraden hand in hand moet gaan, maar dat is enkel tijdelijk om elkaar niet kwijt te raken in de dampende massa waar het zwart ziet van het volk. Men moet zich daar niets nichterigs bij voorstellen. Met een vriendin bij de hand is dat niet nodig. Je vormt met haar een mobiele twee-eenheid die vlotjes doorheen het volk geraakt, de vrome rest van bekenden kom je daarna wel op goed geluk tegen. Feesten met diegene die je het dierbaarst is biedt een nieuwe dimensie aan het gebeuren. Je grijpt elke kans om je partner onverwijld tegen de billen te tikken, ten dans te vragen of vluchtig te zoenen, en toont daarmee aan de meute hoe gelukkig je bent bij elkaar.

Uiteraard is lopen paraderen met mijn liefje niet mijn hoofdbetrachting. Daarenboven vind ik bij momenten dat ik niet van mijn ‘liefje’ mag spreken , omdat dat woord een beetje bagatelliserend overkomt. Daar doet zich mijn probleem voor. Iebe lijkt me zoveel meer te zijn dan slechts mijn liefje. Naast genegenheid ontgin ik bij haar een hechte vriendschap, alsook een lijst andere goede ‘dingen’ waarvan ik me de moeite bespaar ze allemaal op te sommen. Het probleem - zover het een probleem te noemen valt- is dat er al te gauw hoogdravende woorden vallen, op papier of in gedachten. Het soort woorden die van een weinig nuchtere kijk getuigen, afkomstig van een man die dronken is van liefde. Het is niet zo dat ik van mezelf vind dat ik te kwistig omspring met dergelijke woorden. Kwistigheid heeft slechts zijn volle betekenis als het voorwerp waarmee kwistig wordt omgesprongen van grote waarde is. Zattemanspraat behoort niet tot die categorie.

Het liefdesdelirium vertoont zowel een aantal parallellen als grote verschillen met de dronkenschap veroorzaakt door alcohol. De belangrijkste overeenkomst is het onvermogen om het leven met een klare blik waar te nemen. Bij een alcoholroes kan je dat vrij letterlijk interpreteren. Een liefdesroes is minder eenduidig op dat vlak. Veelal is het wereldbeeld van de betrokkene erg romantisch. Romantisch in die zin dat ze gekenmerkt wordt door een hang naar het irrationele, en de daarmee gepaarde vlucht naar het onwerkelijke, naar een droomwereld. De werkelijkheid wordt niet meer als ‘werkelijk’ aanzien. Een groot onderscheid tussen een alcoholieker en een verstokte romanticus is dat het voorwerp van begeerte bij de eerste uiteraard aanwezig is op het moment dat de betrokkene zich zat drinkt. Zonder drank wordt je niet mulledronke. Anders ligt het voor het tweede vorm van dronkenschap. Je bent meestal pas liefdesdronken als je lief niet bij je is. Het is net omdat je haar afwezigheid moet dragen, dat een zweem van weemoed komt opwaaien. Ik moet toegeven dat ik er bij momenten ook aan lijd. Ik voel het bijvoorbeeld lichtjes opkomen op het moment dat ik op het perron sta om de trein huiswaarts te nemen na een aantal heerlijk liefdesnuchtere dagen bij mijn vriendin doorbracht te hebben.

Tijdens de laatste twee dagen van de Gentse fieste was het eerder de afwezigheid van mijn meisje dan de ethanol die mijn voeten van de grond lichtte. Dat hoeft niet te betekenen dat ik me niet vermaakte, het gaat om een ondertoon die zich op schaarse momenten laat gelden. Op de voorlaatste nacht ging ik met een makker naar een optreden van Daan kijken op de kouter. Daan laat zich steeds begeleiden door een uitstekende band, waartoe de behoorlijk aanlokkelijke drumster Isolde Lasoen behoort. Haar aangenaam voorkomen inspireerde een puber enkele meters naast mij om luidkeels zijn liefde te verklaren. Net op het moment waarop de band haar laatste bisnummer ging inzetten, en het publiek stil en vol verwachting op het orgelpunt wachtte, verhief hij zijn stem: “Isolde, ik hou van jou!”. Zowel de drummer als Daan zelve hadden de zielskreet gehoord, net als de helft van het volgelopen plein. “Graag bezig zien, maar echt houden van?”, was Daans repliek in zijn typische stijl. Daar heeft hij natuurlijk gelijk in. Het ging uiteraard om een kerel die, als het al geen grap was, wat last had van opspelende hormonen. Echte genegenheid trof ik een meter voor mij aan, bij een diepgelukkig paartje vijventwintigers. Heupwiegend en naar elkaars adem happend. Dapper de diepte van elkaars ogen zoekend zonder angst om erin te verdrinken. Liefdesnuchter in de vreugde van elkaars fysieke nabijheid, en tot ver over hun oren verliefd. Net zoals wij, dacht ik volkomen correct en nuchter. Net zoals wij over vijf jaar, dacht ik verder, maar ik wist niet goed of het een nuchtere dan wel een dronken gedachte betrof.

Later die nacht betrapte ik mezelf op een onvervalst beschonken gedachte. Drie en een half uur na middernacht stond ik thuis op het dakterras, naar het gezoem van de festiviteiten luisterend. Terwijl er nog duizenden mensen in de stad onder mij feestvierden, verschoof ik mijn focus naar de klare hemel boven mij. Ondanks de lichtvervuiling kon ik vrij scherp de omtrekken van de grote beer zien. Ursa major. Iebe bevond zich op dat moment in een huisje op het eilandje Caldey, voor de kust van Wales. Dezelfde constellaties aan het hemelgewelf bij haar als boven Gent. Het was alsof de sterren mij eensklaps bij haar brachten. Wat een dronken, sentimentele en dromerige gedachte. Ik was er even erg aan toe als de mannen die enkele uren later door hun benen zakten op de boordstenen langs de vlasmarkt, gebukt onder de kwalijke consequenties van hun binge drinking. Anderhalf etmaal later waren de feesten voorbij. Gent kon na 10 nachten razernij opnieuw haar eeuwenoude monumenten ontbloot aan de toeristen uitstallen. De kots en de drankbekers verdwenen andermaal voor een jaar uit het straatbeeld. Het was alweer goed genoeg geweest. Ik had geen tijd om te mopperen over het einde van de festiviteiten. Terwijl de laatste diehards op dinsdagochtend van de vlasmarkt geveegd werden, zat ik garen vanonder textielmachines te trekken. Een ideale gelegenheid om mij nog meer te bezatten met de gedachte aan mijn beminde, net als de hele stad bezig was met ontnuchteren.

"Ben ik een haven voor jou, of een tussenstation? Zeg je me op tijd wanneer je trein vertrekt, zodat ik je nog even achterna kan hollen?” Het is een vraag die, hoe omfloerst ze ook is, niet zou mogen gesteld worden. In een toestand van liefdesdronkenschap kan men echter vrezen voor een kater. Welnu, mocht het ooit tot een kater komen, laat het dan één zijn waarvan ik gauw met klein of groot verdriet kan uitzieken. Geen kater waarvan jaloezie een symptoom is, want dat is van alle gevoelens de zwaarste is om te dragen. Nochtans heb ik de gave jaloezie te kunnen omzetten in verdriet, wat veel dragelijker is. Misschien zou ik na een tijd een klein beetje deelgenoot kunnen worden van Iebes hervonden geluk. Waarom zou ik daaraan denken? Momenteel ben ik voor honderd procent deelgenoot van mijn geluk en haar geluk, van dat van ons te samen. Waarom zou dat niet zo kunnen blijven? U merkt dat ik mezelf verraad; voor het ogenblik ben ik liefdes ladderzat. Het hoofdkenmerk van liefdesdronkenschap is het dromerig denken aan de toekomst. Dagdromen van voorspoed, of dagdromen van angst om te verliezen waar men voor het ogenblik gelukkig mee is. Een nuchtere droomt niet over de toekomst, maar maakt concrete plannen. De werkelijkheid is dat het nuchtere en het beschonkene twee kanten zijn van dezelfde medaille, die zich beurt voor beurt aan het daglicht vertonen. Ik ben geen alcholieker, maar evenmin ben ik een onverbeterlijk romanticus. Dat neemt niet weg dat ik soms wat tipsy ben en van tijd tot tijd enkele gek dichterlijke ideeën krijg over Iebe, maar dan in beide gevallen zonder veel erg en zonder blijvende schade. Onverbeterlijke romantische gevoelens kunnen de gezondheid wel schaden. Net zoals overmatige alcoholconsumptie tot levercirrose kan leiden. Sommige romantici volharden in hun onwerkelijkheden, waardoor ze na een poos zelf het tijdelijke voor het eeuwige inruilen. Anderen laten dan weer alle hoop en idealen varen en eindigen cynisch en dronken – echt dronken– in een bruine kroeg, waardoor ze alsnog aan levercirrose kunnen sterven, als ze al niet stikken in de overmaat zwarte gal die uit hun paddenmuil komt gedropen. Gelukkig behoor ik niet tot die gevallen. Ik balanceer voortdurend tussen het realistische en het geïdealiseerde, een weg die niet onoverkomelijk is om te bewandelen. Wat ik bedoel is dat ze niet eens zo veel evenwichtskunstjes vergt, het is niet als lopen op een koord. Hartstocht is nu eenmaal dromen en doen. Zolang mijn zoeteke mijn vlagen van dronkenschap kan verdragen, alsook mijn legendarische verstrooidheid die verdacht veel op domheid lijkt, zit ik in de wolken terwijl ik met mijn beide voeten op de grond sta.