zaterdag 16 oktober 2010

Caminho (3)


Dag 4

De vierde dagtocht kondigt zich aan als één van de mooiste. Klimmen in de Labruja vallei tot op de heuvelpas van Alto de Portela Grande, waarna het pad zachtjes hoogte lost tot in het dorpje Rubiães, waar we zullen overnachten. Meer dan de helft van het traject op wandelpaadjes, voor het overig op rustige landwegen. Een dag waarop men zich kan verheugen op mooie vergezichten, maar dat is buiten het weer gerekend. Voor het eerst geen hyperactieve zon, maar een dicht wolkenpak. Occasioneel een bescheiden buitje. De koelere omstandigheden nodigen uit tot een stevigere tred, zonder ons daarvoor meer te hoeven inspannen.

Na afloop van de examens een goede week terug heb ik me zelfgenoegzaam getrakteerd op een digitale spiegelreflexcamera. Tussen mij en compactcamera’s is het gedaan. Ze zijn handig van formaat, dat wel. Je kan ze in je broekzak steken. Of in je chacosse, dames. Je kan ze op elk ogenblik bovenhalen om de spontaanste (maar vaak ook de banaalste) gebeurtenissen te vereeuwigen. Helaas laat je zo’n kleinood gauw vallen. Het zijn de vele tuimelingen die het einde van mijn compact toestel hebben ingeluid. De drang een nieuw klein toestel aan te schaffen was niet al te groot. Het ligt niet in mijn bedoeling overal waar ik kom maniakaal plaatjes te schieten. Dan heb ik liever een echt goed toestel. Enkel voor bijzondere gelegenheden, zoals mooie reizen en feesten. Mijn nieuwe camera is een standaard spiegelreflex model, voorzien van een standaardlens. Mocht ik plots de behoefte voelen om een kanjer van een falluslens in mijn bezit te hebben dan kan ik er één aanschaffen, hoewel dat dubbel zoveel kost als het toestel zelf. Daarenboven kijken meer ervaren fotografen een beetje neer op amateurs die met hun spiegelreflex lopen te pronken. Een al te opzichtige lens zou daar geen goed aan doen, tenzij ik me kan voordoen als een professionele fotograaf.

Mijn fototas hangt over mijn schouder voor me; met enkele seconden heb ik voldoende om hem paraat te maken voor actie. Niets van schoonheid mag aan mijn lens ontsnappen: landschappen, pittoreske dorpjes, krakkemikkige kapelletjes, en niet te vergeten: mijn vriendin. Hanne, Iebes zus, is aanhanger van de theorie dat amateurfotografen de mooiste foto’s trekken van de mensen die ze het liefste zien. Proefondervindelijk stem ik daar mee in. Ik beschouw het dan ook als mijn missie om geslaagde foto’s van Iebe te trekken, in eender welk mooi kader dat zich op de weg aandient. Opdat Iebe mij zou herinneren als diegene die zo mooie foto’s van haar heeft getrokken! Uit liefde, niet dankzij het fotografisch talent dat hij niet bezat! Dat mijn goed toestel er voor iets tussen zit mag ze dan weer wel vergeten.

Aan het eerste café langs de weg zien we het Engels koppel genieten van een drankje. “We’re doing a café camino”, roepen ze ons schijnbaar verontschuldigend toe. Het pad wordt enkel maar in haar rust verstoord wanneer we voor de tweede maal een autosnelweg kruisen. De route loopt onder een lawaaierige viaduct door. Het geheel van pilaren die de viaduct ondersteunen doet denken aan een Egyptische tempel. Hetzelfde kluwen van verticale mastodonten. Wat verder, net voor het pad heel steil over de heuvel ligt gedrapeerd, treffen we een winkeltje aan. In het kapelletje aan de overkant van de straat slaat het noodlot toe. Nadat ik flitsgewijs een foto heb getrokken van een sculptuur die St-Jacob met wandelstaf en kalebas afbeeldt, valt mijn camera uit. De batterij houdt het voor bekeken. Op één van de mooiste etappes! Geen opname van de schattige geitjes op de berghelling. Geen kiekjes van de vele gele pijlen op de bomen die ons de juiste richting aanwijzen. Geen plaatje van hetcruz dos Franceses, waar vele van onze voorgangers een steentje hebben bijgedragen tot de hoop keien die er de top van de heuvelpas markeren. Geen beeld van de blauwe bres die de hemel openbreekt, de opklaring die ons toelaat de vallei die zich voor ons openbaart in zonlicht te bewonderen. Laten we ervan uitgaan dat onze beeldrijke herinneringen net zo min vervagen als de pixels van een digitale foto.

In ons boekje staat het volgende te lezen, naar aanleiding van de heuveltop die we zopas overwonnen hebben: “I like the idea that high places reflect Higher Mind – that place where clutter and illusion seem to evaporate in the rarefied of the mountains.” De auteur heeft kennelijk niet veel nodig om in een hogere sferen te verkeren; even 410 meter boven de zeespiegel doorbrengen volstaat. Met ervaring op de schotse Highlands, de Slovaakse Tatra, de Spaanse Pyreneeën, de Franse Alpen en –niet in het minst- de Gentse Blandijnberg , is zo’n bescheiden bult een lachertje. Hoewel. De steiltegraad maakte het bij momenten knap lastig.

Voor ons openbaart zich een panorama dat wellicht tot in Spanje reikt. De grens, gevormd door de brede Minho river, ligt op een dag wandelen van ons. De omgeving hier valt best wel te pruimen. Bevrijd van alle fotostress volgen we de afzink tot in de beboste vallei van de Coura. Onderweg passeren we de ruïnes van een oude watermolen. Het twaalfde-eeuwse kerkje van Rubiães is best aardig. Het rondbogige romaanse portaal is voorzien van nogal afgesleten sculpturen. Het dak wordt gedragen door stierenkoppen. Niet ver daarvandaan staat een authentieke Romeinse mijlpaal. In de loop van de geschiedenis werd ze uitgehold en als sarcofaag gebruikt. Vandaag staat ze weer fier rechtop langs de kant van de vroegere Via XIX.

Onze pleisterplaats voor vannacht is een oud schooltje dat werd verbouwd tot een hostel voor pelgrims. Vijf van onze collega’s liggen languit op hun bed te bekomen van de geleverde inspanningen. De voeten bevrijd, al dan niet met muziek in de oren. Een Australische vrouw van rond de vijftig stelt ons voor aan Dominique, de blonde dame die we gisteren reeds in Ponte de Lima hebben gezien. Zij blijkt een landgenote te zijn, uit het Franstalige landsgedeelte. Haar Nederlands is nog slechter dan ons Frans, dus maken we gebruik van de taal van Molière. Dominique is leerkracht Frans en Spaans op een middelbare school in Louvain-la-Neuve. Ze spreekt vloeiend Spaans en is van plan spoedig Portugees te leren. Dat boerentaaltje uit het Noorden spreekt ze niet, maar ik neem het haar niet kwalijk. Ze liggen zo moeilijk in de mond voor Romaanstaligen, die harde Germaanse klanken. De gesprekken die we met Dominique voeren stuiten op onze beperkte kennis van het Frans. Standaard gesprekjes voeren lukt aardig, een uitgebreider relaas beginnen is schier ondoenbaar. Ik zou in het algemeen wat minder angst mogen hebben fouten te maken in een vreemde taal. Dat zou mijn language skills beslist een boost geven. Misschien toch een cursus Frans volgen volgend academiejaar?

Na een weinig bevredigende maaltijd duiken we vroeg het bed in. Alle anderen hebben ons dat voorgedaan en liggen reeds onder de lakens. “Early to bed, early to rise”, het motto van de ware pelgrim. Je krijgt naderhand een sterk gevoel van samenhorigheid met de andere bedevaarders. De medereizigers; wat graag zou ik foto’s van hen trekken, maar ik durf het hen niet vragen. Ze doen meer dan deze reis stofferen, ze vormen één van de pijlers. Allen op weg, niet alleen, samen. Als een spiegel van het leven, waarin je er nooit alleen voor staat, en zelden alleen voor gaat. Op een pad dat velen voor ons bewandeld hebben, en velen na ons zullen volgen. Ik begin te mijmeren; het is tijd voor te in te dommelen.

zaterdag 9 oktober 2010

Caminho (2)


Dag 2

Wanneer we het slapen voor het waken inruilen zijn de Oostenrijkse meisjes al hun boeltje aan het pakken. Vroege vogels, het is amper acht uur! Een halfuur later zijn ook wij vertrekkensklaar. Nog niet ontbeten, wel wat rantsoen gekocht in het plaatselijke winkeltje. Na een halfuur houden we halt langs het pad, nabij de Alto da Mulher Morta, de top van de dode vrouw. We kunnen maar beter snel wat eten naar binnen spelen, voor we zelf het loodje leggen. Melkbroodjes, chocolade en sinaasappelsap, voldoende om de suikerspiegel naar behoren op te krikken. Intussen lopen de Nederlander en de Duitser ons voorbij. “Nu al aan stoppen toe?” roept de Hollander ons smalend toe. Die halen we nog wel in. Het ontbijt brengt de spijsvertering in een hogere versnelling, met als resultaat dat een grote boodschap zich opdringt. De gebruikelijke ochtenddefecatie, ware het niet dat er in de wijde omtrek geen toilet te bespeuren valt. Een pelgrimsbar over anderhalve kilometer zal soelaas brengen. Anderhalve kilometer troosteloze asfalt. In de herberg van Pedra Ferada mag je als pelgrim straffeloos zwartkakken. Men trakteert je daarenboven op een extra stempel in de Credencial, en onze drinkflessen worden bijgevuld. Je kan de locals bezwaarlijk verwijten munt te slaan uit de pelgrimsroute die aan hun deur passeert.

De route gaat via verharde wegen naar het stadje Barcelos. Geen pretje. De asfalt blinkt evenzeer door de hitte als ons voorhoofd. Net als gisteren passeren we vandaag langs weinig fraaie industriegebieden en banale woonwijken. Zoals het doel de middelen heiligt, heiligt de eindbestemming de route, spreken we onszelf bemoedigend toe. Gisteren was het ook al van dat. Het landschap is minder idyllisch dan we verhoopten. Lage heuvels bezaaid met witte villaatjes. Al bij al weinig natuur, op enkele dun bezaaide Eucalyptusbosjes na. Een exoot nota bene, die Eucalyptus. Niet dat het bij ons in Vlaanderen zo veel beter is. Hetgeen we percipiëren als groene ruimte is in werkelijkheid een gefragmenteerd lappendeken van akkers, weiland, lintbebouwing, industrieterreinen en heel uitzonderlijk een flardje natuur. Toch hou ik daar meer van dan van dit landschap. Ik vermoed dat ik begiftigd (of vergiftigd) ben met een sterk heimatgefühl. Gelukkig beschik ik ook over een serieuze portie wanderlust. In voel me eigenlijk steeds een beetje reiziger, zowel thuis als op verplaatsing.

Iets voor Barcelos zien we de Nederlander, op honderd meter afstand gevolgd door zijn Duitse metgezel. Hij gaat te traag, zo maakt de Oranjefan ons duidelijk. De pintjes van gisterenavond zullen in zijn benen gevloeid zijn. Verder dan Barcelos zullen die vandaag niet raken. Wij zetten nog even door, iets meer dan negen kilometer om precies te zijn. Dat maakt een totaal van vijfentwintig kilometer. Zeker die laatste kilometers bijten in de kuiten. We klimmen naar een heuvelpas, alwaar onze albergue gevestigd is. Een gloednieuw gebouw, met drie grote kamers voorzien van verschillende dubbelbedden. De man achter de balie vraagt hoeveel pelgrims er vanochtend in Rates zijn vertrokken. Het waren er een achttal. Geen van hen, op ons na, blijkt de herberg van Alto da Portela te hebben gehaald. Als de anderen op schema willen blijven zullen ze morgen drieëndertig kilometer moeten stappen, een helse opgave.

Helemaal alleen in een herberg voorzien op meer dan dertig man. Midden in de nacht breekt een onweer uit. Een wonder dat ik daar van wakker wordt, gezien ik de gewoonte heb op mijn goed oor te slapen. Links ben ik zo goed als doof. Iebe, voorzien van oordoppen, blijft onbewogen doorslapen, mijn schone slaapster. Het gedonder lokt me uit mijn bed en noopt me het raam dicht te trekken. Terwijl ik terug naar mijn bed stap werpt een onweersschicht toneellicht op Iebes gezicht. Zelfs in het licht van de bliksem zie ik haar graag.

Dag 3

Het onweer van vannacht heeft de warmte niet volledig tot bedaren gebracht, maar ze valt al beter te verdragen. Na een uur stappen pauzeren we op een pittoresk romaans bruggetje. Een groengeel gevlekte hagedis vergezelt ons. Wat later nuttigen we de eerste maaltijd van de dag op het terras van een roadside cafeetje. Naarmate we verder naar Ponte de Lima trekken verandert het landschap. Het wordt mooier. Liefelijke vinho verde wijngaarden, stukjes bos die wat lommer bieden, heuvels die met granietrotsen gekruid zijn… Bovenal heel wat minder bebouwing dan de voorbije twee dagen.

Het stappen gaat schijnbaar een stuk vlotter, we zijn al een beetje gewoon aan de te dragen lasten en aan het kilometervreten. De laatste uren zijn naar goede gewoonte het lastigst. We worden voortdurend bijgehaald en voorbijgestoken door een gepensioneerd Engels koppel. De aandachtige lezer zal opmerken dat ze ons maar eenmaal kunnen voorbijsteken, tenzij we toertjes op een lusparcours stappen. Dat laatste is niet het geval. We halen de oudjes voortdurend terug in terwijl ze langs de kant van de weg aan het bekomen zijn, meestal en niet toevallig ter hoogte van een bar. Rest de vraag waarom we ons zo gemakkelijk laten kloppen door een stelletje senioren. Een van de verklaringen is dat ze erg lichtgepakt zijn: enkel meneer draagt een rugzak, die naar ons oordeel niet veel zwaarder dan vijf kilo weegt. Dat is wat anders dan de ruim twaalf kilo’s die wij op onze ruggen meezeulen!

We naderen Ponte de Lima langs de oevers van de Lima. De weg die de rivier volgt is mooi omboord met platanen. Talrijke koppeltjes toeven er op een bankje. Een echte vrijersdreef, zo je wil. De Lima werd in de oudheid geassocieerd met de mythologische rivier de Lethe, één van de vijf rivieren in de onderwereld. De schimmen die van haar water dronken vergaten hun voorbije levens. Het belangrijkste spoor dat de Romeinen in deze streek hebben achtergelaten is het tracé van de Via XIX, een heerweg die de provincies Lusitania en Gallaecia met elkaar verbond. De pelgrimstocht volgt dit traject grotendeels. Eenmaal in het centrum van het stadje gekomen blijkt de albergue aan de andere oever te liggen. Op zich geen onoverkomelijk probleem, ware het niet dat de brug driehonderd meter lang is. Na een hele dag terten doet zelfs dat pijn. De brug waarnaar het stadje genoemd is dateert uit 1368. In de talrijke lantaarnpalen die de brug ’s avonds verlichten zitten luidsprekers verborgen. Zo worden we verblijd met populaire Portugese muziek van op een lokaal radiostation. Beetje bevreemdend op zo’n middeleeuwse brug. Het is leuk kuieren in de straatjes van Ponte de Lima, zelfs met 25 kilometer in de benen. We besluiten een pizza te eten met zicht op de Lima. We opteren voor een pizza om dat de gerechten die we de voorbije dagen kregen voorgeschoteld ons niet konden overtuigen. Steeds een stuk vlees of vis, frietjes en wat sla en tomaten, je zou voor tien euro toch iets meer verwachten. Als je toehapt op het brood dat voor de maaltijden wordt geserveerd, betaal je al gauw een tweetal euro extra. Ook de pizza kan mijn culinaire verwachtingen niet invullen. Ik spiegel mezelf voor dat het in Spanje een stuk beter zal zijn.

Het dormitorium bevindt zich onder het dakgebinte van een mooi gerestaureerde oude woning. Tot het internationale gezelschap die er vannacht logeren behoren het Britse koppel, de Oostenrijkse meiden, een blonde Franstalige van middelbare leeftijd en enkele Spanjaarden. Wasdoppen in de oren moeten voorkomen dat we hinder ondervinden van gesnurk van medepelgrims. Tegen half elf ruilen we het waken voor het slapen. Wellicht sluit ik mijn dromen af met een slokje water uit de Lima, want ’s anderendaags kan ik mij er niets van herinneren.

zaterdag 2 oktober 2010

Caminho (1)




Proloog

“Anyone can choose to go on pilgrimage and begin to see their life as a sacred journey. We need to discover the mystery that is at the heart of the journey”. John Brierley, auteur van de reisgids die ons van Porto naar Santiago leidt, ziet het spirituele als de belangrijkste beweegreden om op pelgrimstocht te vertrekken. In elk jaar dat de naamdag van de apostel Jacobus, 25 juli, op een zondag valt, worden er in Santiago de Compostella - waar Sint-Jacob naar verluidt begraven ligt – volle aflaten uitgedeeld. Dit uiteraard enkel ten gunste van pelgrims die ten minste de laatste honderd kilometer van de bedevaart te voet hebben afgelegd. 2010 is zo’n heilig jaar. Een extra motief voor de weinige (goed)gelovige pelgrims die uit zuiver religieuze overwegingen de tocht aanvatten. Het tijdperk waarin mensen alles deden om hun plaatsje in het hiernamaals veilig te stellen ligt ver achter ons. Tegenwoordig wil iedereen de hemel al op aarde. Men kan ze geen ongelijk geven. De waarheid is dat wij niet met spirituele bedoelingen, laat staan met religieuze aspiraties naar Santiago trekken. Het lijkt ons gewoon een leuk ideetje voor een actieve reis. Toch is een voettocht van tweehonderddertig kilometer een soort zoektocht naar jezelf en naar elkaar. Zo’n onderneming gaat niet vanzelf en het pad ligt niet steeds met rozen bezaaid.

Porto, het startpunt van de Camino Portugués, vergast ons alvast op een warme ontvangst. De zon is al ettelijke uren over haar hoogtepunt heen maar het kwik is nog niet onder de dertiggradengrens gezakt. Het is meteen duidelijk dat de hitte een te duchten tegenstander zal worden. De avond brengt geen koelte. Het lijkt of alle straten en gebouwen de warmte uitademen die ze gedurende de dag in hun stenen hebben opgeslagen. Na een avondlijke wandeling langsheen steile steegjes en met blauwe azulejos geplaveide wanden vinden we ons pensionnetje terug. Op de krappe kamer is het (bijna) te heet om te vrijen. Ook het slapen kost moeite.

Dag 1

Het grote werk begint: een dagtocht van maar liefst zesentwintig kilometer. We kunnen pas goed en wel vertrekken om tien uur, waardoor we de kans verkijken om in de koele ochtenduren te stappen. We zijn namelijk verplicht te wachten op het openingsuur van de kathedraal om onze credencial, het officiële pelgrimspasport, aan te schaffen. Dat document moet in elke haltplaats afgestempeld worden en dient als bewijs van voltooiing na aankomst in Santiago.

Zoals verwacht is het wandelen in de warmte geen sinecure. Ingevet met factor 30 zonnecrème en met vele liters water halen we ternauwernood de finish. Voor het bijvullen van onze veldflessen rekenen we op mededogen van de plaatselijke bevolking en op drinkfonteintjes. Dat blijkt nog goed mee te vallen: we passeren regelmatig voorbij een cafeetje waar we kosteloos water kunnen bijtanken. Al het vocht dat we opslokken wordt onmiddellijk uitgezweet. Plaspauzes zijn volkomen overbodig en mijn T-shirt krijgt allures van een natte dweil. Hoe dan ook: transpiratie is een behoorlijk efficiënt koelsysteem. Het minste briesje op je bezwete huid maakt de hitte draaglijker.

De herberg van San Pedro de Rates, de eerste overnachtingsplaats, kost ons geen cent. Bij aankomst zitten een donkere Hollander, een bleke Duitser en twee Oostenrijkse meisjes op het terras , allemaal twintigers. Een Hollander en een Duitser: die komen lekker gratis logeren voor een week of twee. Mooi goedkope vakantie! Niets van aan. Beiden blijken ervaren pelgrims: veteranen van de Camino Frances. De jongeheren zijn onderweg compagnons de route geworden. Nu zijn ze met de Oostenrijkse meisjes aan de praat geraakt. De Duitstaligen vormen een drievierde meerderheid in het gezelschap, maar desondanks verloopt de conversatie in het Engels. De Duitser is fel gekant tegen Duitse militaire aanwezigheid op buitenlandse missies. “We already fucked it up twice” zegt hij, doelend op de twee wereldoorlogen. Een van de twee Oostenrijkse meisjes is van Servische komaf en voelt haar in die hoedanigheid medeplichtig aan de volkerenmoord van Srebenica. Hoe komt het dat dergelijke nationale trauma’s maar niet verwerkt geraken? Waarom voelen jonge mensen zich schuldig voor iets wat ze zelf nooit hebben meegemaakt? Het is goed te erkennen dat bepaalde gebeurtenissen in het verleden tot de zwartste bladen van de geschiedenis behoren. Waarom echter schuld voelen voor iets wat in voorgaande generaties heeft plaatsgevonden? Ieders bloed heeft bloed doen vergieten, al zal de ene meer generaties moeten teruggaan dan de andere. Zolang het maar niet opnieuw gebeurt, zolang je er zelf maar niet verantwoordelijk voor bent.

De avond werpt een sluier over de witte huizen van het dorpje. Ons reisboekje verklapt het volgende over onze overnachtingsplaats: “you might even be lucky enough to experience the wonderful ritual of the flaming queimada.” De queimada is een brandewijn op smaak gebracht met koffiebonen, suiker en de pel van citroenen. Nu ja, op smaak gebracht; niet echt mijn smaak. Het bereiden van de queimada verloopt volgens een ritueel met Keltische wortels, typisch voor Galicië en Noord-Portugal. De drank wordt in brand gestoken, waarna ze een tiental minuten wordt omgeroerd. Intussen worden occulte spreuken gereciteerd met als doel boze geesten uit de buurt te houden. Wij zijn, samen met een oude Griek en voorgenoemde twintigers, lucky enough getuige te mogen zijn van het mysterieuze gebeuren. De drank moet branden tot de vlammen blauw zijn, dan pas mag ze geschonken worden. In tussentijd vraagt de druïde van dienst - Nuno Ribeiro, de vriendelijke bezieler van de herberg – aan ieder van ons een liedje te zingen uit ons thuisland. Help: ik zingen? Terwijl dat volk naar mij staat te kijken? Nuno vraagt ons de spits af te bijten. Angstig kijk ik naar Iebe, die op haar beurt besluit ‘Op een kleine paddestoel’ in te zetten. Bedeesd kweel ik wat mee, terwijl ik bedenk dat er veel mooiere en typischere liedjes voorhanden zijn uit ons Vlaand’renland. Vervolgens komt de ultieme vernedering: de Nederlander begint ‘ons’ liedje mee te zingen, hij overstemt ons zelfs. Ach, opdracht volbracht, hoewel dat beter kon gezien mijn ervaring met jeugdreizen van de christelijke mutualiteit. Nu is het aan de overige pelgrims om het beste van zichzelf te geven. De Nederlander kiest voor het Wilhelmina. Hij zingt uit volle borst, met voorvaderlijke trots, hoewel zijn huidskleur een vreemde afkomst doet vermoeden. Zou het WK voetbal daar voor iets tussen zitten?

De queimada brandt blauw. Tijd voor het inschenken van de tasjes en gedaan met zwansen? Dat is buiten Nuno gerekend. Ieder moet één voor één naar de kolkende ketel komen, met de pollepel wat drank opscheppen en het vervolgens van op een hoogte terug in de pot gieten. Een mooie blauwe gloed stroomt dan uit de lepel, het lijkt wel lichtgevend plasma. Tijdens deze handeling dient men een wens uit te spreken. Hebben wij pech dat er een Nederlander in ons gezelschap verkeert, anders hadden we kunnen zeggen wat we maar willen! Die Griek heeft makkelijk spreken, niemand verstaat een jota van wat hij zegt. Ik verplicht mezelf mijn schroom opzij te zetten en loop naar de kom toe. Tenslotte gaat het om een mooi symbolisch en sfeervol moment. Vooruit dan maar: “Vrede overal en voor iedereen”. Nog geen vijf seconden in de kom staan roeren en ik stap al terug naar mijn plaats; ik heb me er gemakkelijk van afgebracht. Nochtans gemeend, mijn kinderlijk utopische wens. De meeste andere aanwezigen spreken een realistischere wens uit, met name dat iedereen behouden en gezond in Santiago zou mogen aankomen. Na de intimistische avondsluiting is het bedtijd. We delen de slaapzaal met de Oostenrijkse meisjes. Met anderen in een dormitorium en Iebe in een ander bed; dat zal wennen worden.