vrijdag 14 september 2018

Partijmonocultuur

Partijen hebben het moeilijk om hun kieslijsten opgevuld te krijgen voor de komende gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober, zoals blijkt uit een artikel uit de Knack van 5 september. Dat hoeft niet te verbazen: een persoonlijk engagement in een systeem van vastgeroeste partijpolitiek is een weinig aantrekkelijk vooruitzicht. 

De mens is een ‘zoön politikon’, een politiek dier, zo wist Aristoteles al in de 4de eeuw voor Christus. Een mens interesseert zich van nature in het algemeen belang, in het bijzonder het belang van de ‘polis’, de stadsstaat. Onze steden en gemeenten komen qua schaal het meest overeen met zo’n polis, hoewel de soevereiniteit in onze tijd op een hoger schaalniveau te situeren is. In elk geval zou je verwachten dat burgers het meest betrokken zijn bij de gemeentepolitiek, het meest nabije bestuursniveau. Toch wordt het steeds moeilijker om kandidaten te vinden om op te partijlijsten te prijken, en ook het aantal kiezers dat een blanco- of ongeldige stem uitbrengt of die niet komt opdagen voor de gemeenteraadsverkiezingen gaat in stijgende lijn.

Ook ik ben als politiek dier geboren. Tijdens de ‘moeder alle verkiezingen’ in 1999, toen de Europese, federale en Vlaamse verkiezingen voor het eerst samenvielen, croste ik als tienjarige over de speelplaats op zoek naar kameraadjes die zich kiesbaar wilden stellen voor een zelf opgerichte partij. De schooldirecteur hield onze verkiezingsplannen af, omdat een verkiezing met slechts één partij nu eenmaal niet echt een toonbeeld van democratie is. Ook nu nog volg ik de politiek op de voet en maakt mijn hart een sprongetje bij het vooruitzicht van verkiezingen. Desondanks heb ik vandaag geen partijpolitieke aspiraties.

Wie in een middelgrote gemeente of stad op een verkiesbaar plaatsje wil prijken moet, tenzij hij of zij als een wit konijn uit de hoed kan worden getoverd, een hele weg afleggen binnen het partijapparaat. Naast enige affiniteit voor netwerken en een talent om jezelf in de spotlichten te stellen, wordt vooral loyaliteit beloond. Precies daar wringt het schoentje: wie zich engageert binnen een bepaalde politieke partij, geeft voor een stuk de soevereiniteit over zijn eigen visie uit handen ten faveure van de partijlijn. Als er al een mandataris die partijlijn in vraag stelt, moet dat binnenskamers gebeuren. Voorbeelden zijn legio: in de partij Groen stond een aantal maanden geleden het standpunt over GGO’s ter discussie. Nadat verschillende partijleden zich gematigd kritisch uitlieten over de officiële partijlijn, werden de rangen gesloten met een gezamenlijk opiniestuk van Europees Parlementslid Bart Staes en zijn gedoodverfde opvolgster Petra De Sutter. Iets gelijkaardig deed zich voor bij de grootste Vlaamse partij, de N-VA. Toen Jan Peumans zich in een interview vragen stelde bij de communicatie van Staatssecretaris Theo Francken, werd hij intern op het matje geroepen. Het mag duidelijk zijn: in een strikt partijpolitiek stelsel heerst, althans voor de buitenwereld, een monocultuur van visie, ideeën en communicatie.  



Het is precies dat aspect van partijpolitiek die een politieke carrière intellectueel zo onaantrekkelijk maakt. Zit je als gemeenteraadslid of parlementair in de meerderheid, dan wordt van jou verwacht om altijd met de meerderheid mee te stemmen. Hetzelfde geldt voor de oppositie. Wie als politicus een zitje inneemt, dient in blok te denken, niet als individu. Dat groepsconformisme is trouwens niet enkel bij mandatarissen merkbaar, maar straalt ook af bij de achterban. De indrukwekkende schare N-VA fans op Twitter en Facebook beukt collectief genadeloos in op politieke tegenstanders, terwijl SP.A- en tegenwoordig ook CD&V-supporters op sociale media in de hoek zitten waar de klappen vallen. Gaat het schip door zwaar water, dan moeten niet enkel de officiers, maar ook de matrozen het ontgelden. In elk geval is het raadzaam om met een olifantenvel de politieke arena te betreden.

Ook de manier waarop we naar politiek in het algemeen kijken is erg eendimensionaal. Het politiek spectrum wordt voorgesteld als een rechte lijn met tegenovergestelde polen: links en rechts. Iedereen wordt verondersteld zich ergens op die lijn te bevinden. Het concept van links versus rechts vond haar oorsprong in de Franse Revolutie, maar is geen adequate voorstelling van het hedendaagse politieke landschap. De politiek is een multidimensionale ruimte met meerdere assen: er is de economische as, een ethische as, een ecologische as, en ga zo maar verder. Iedereen neemt een uniek plaatsje in dat diverse politieke landschap in, maar omdat links en rechts nog dominante concepten zijn in zowel de politieke verslaggeving, als in de politieke middens zelf, worden we toch met zijn allen op het links-rechts lijntje gedwongen, wat polarisatie in de hand werkt. Denk maar aan Francken, die kritiek op zijn beleid gemakshalve van de hand doet als ‘links-activistisch’. Een ruime meerderheid van de burgers is gewonnen voor ons samenlevingsmodel, met waarden als gelijkheid tussen man en vrouw, vrijheid van meningsuiting, vrije pers, democratie en mensenrechten. Het feit dat burgers en organisaties voortdurend in een links of rechts keurslijf worden gedwongen, maakt ons kwetsbaarder voor aanvallen op onze samenleving, gelijk uit welke extremistische of fundamentalistische hoek die aanvallen komen.

We mogen van geluk spreken dat we een evenredige vertegenwoordiging hebben, en geen meerderheidsstelsel, zoals in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. In zo’n meerderheidsstelsel gaat de meest populaire kandidaat met het ene zitje in een kiesdistrict gaan lopen, terwijl in een evenredig systeem wordt gewerkt met grotere kiesdistricten waarin meerdere kandidaten van verschillende partijen verkozen kunnen geraken. In een meerderheidsstelsel is de polarisatie tussen ‘wij en zij’ of ‘links en rechts’ nog veel groter. Toch is ons kiessysteem niet perfect representatief: partijen die minder dan 5% van de uitgebrachte stemmen achter zich krijgen in parlementsverkiezingen, kunnen per definitie geen verkozenen afvaardigen. Op gemeenteniveau worden kleine partijen benadeeld door de Methode-Imperiali  voor de zetelverdeling. Als we de starre particratie willen doorbreken, dan moeten zowel de kiesdrempel als de Methode-Imperiali op de schop. Zo ontstaat een politiek ecosysteem waarin gevestigde partijen worden uitgedaagd door nieuwe partijen, die met de tijd weer kunnen verdwijnen. Dat zou een dynamiek op gang kunnen brengen die de partijmonocultuur doorbreekt: om tot een werkbaar bestuur te komen zal het nu en dan nodig zijn om als partij van alliantie te wisselen, of om als individueel mandataris om tegen de partij in te gaan.