zondag 11 augustus 2013

Vámonos

“Well if you could reinvent my name/Well if you could redirect my day/I wanna be the king of Spain” (The Tallest Man On Earth)

Mijn kamer, de gele muren fris in daglicht en warm in kunstlicht. De pin-up Venussen van Botticelli en Titiaan. Goudvissen van Matisse en Van Goghs amandelbloesem. Boven het bed de affiche die honderd jaar geleden de inhuldiging van de Vooruit aankondigde. Het bed dat kraakt, zoals jij en ik meermaals hebben ondervonden. Mijn chaotische CD-collectie, met de reguliere doosjes in het rekje en de afwijkende exemplaren erbovenop.  Een bureau dat herhaaldelijk cycli doorloopt van netjes en geordend naar algehele chaos en terug. Een kleerkast die een vergelijkbare periodiciteit vertoont. Hier maak ik mijn trekrugzak om met jou naar Spanje te reizen, de voorbode van een definitieve exodus.


Een etmaal later rijden we met een rode Fiat 500 over de Castiliaanse meseta. Ruim 1100 m boven de zeespiegel is de hitte dragelijk. Zwaluwen cirkelen boven de muren van Ávila. Zoals blijkt uit de resterende plekjes sneeuw aan de einder is de zomer ook hier laat doorgebroken. We betreden de geboorteplaats van Theresa, de plaatselijke heilige. Haar beeltenis is alomtegenwoordig, net als die van haar sidekick Juan de la Cruz en een karrenvracht lokale zaligen. Waarvoor zoveel offers, zoveel ascese, zoveel toewijding? Om dichter bij de Heer te komen in het hiernamaals? Wat een teleurstelling zou het voor hen geweest zijn als ze er hadden achtergekomen dat het allemaal vergeefse moeite was. Gelukkig voor hen duldt de dood geen bewustzijn. Ik kies ervoor met jou in zonde te leven. Met de beperkte paardenkracht van onze huurwagen rijden we de Sierra de Gredos op. Het bergwater dat de zwemvijver op de camping vult is meer dan verfrissend. De nachtelijke berglucht die onze tent binnendringt is zelfs koud. Hoewel je welkom bent in mijn slaapzak, denk je met een extra trui de koude te lijf te kunnen gaan. Daags erna wandelen we naar de Laguna Grande, hoog in de Gredos. Onderweg ontmoeten we een steenbok met gevoel voor pose, op een rots die boven het dal uittorent. Aan het meer in het keteldal openbaart de bergketen zich als een onbarmhartige hoop graniet, de Pico Almanzor op kop. Genoemd naar Al-Mansur, de onoverwinnelijke Arabische krijgsheer die aan het eind van de tiende eeuw met de klokken van Santiago de Compostela aan de haal ging, waarna hij ze installeerde in de Mesquita van Cordoba. Het graf van Jacobus liet hij ongemoeid.

De Sierra verder naar het Westen is lager en heter. Bijna Extremadura. Op het dorpsplein van Miranda del Castañar verpozen we in de schaduw van het kerkje. De dorpskatten hebben hun eigen siëstahoekje, op de hoek tussen twee steegjes. We zijn ver verwijderd van de citrusgaarden van Valencia, maar we zijn nog steeds in het land van de sinaasappel. Jouw aversie voor fruit houdt me niet tegen een bijzonder sappig exemplaar te verorberen. Het sap loopt langs mijn kin naar beneden. Noodgedwongen tolereer je de stank van rottende sinaasappelschillen die de rode vuilnisemmer, netjes naast onze tent gezet door de Nederlandse campinguitbater, verspreidt wanneer hij geopend wordt. Dat is liefde: jij verdraagt mijn fruit en ik verdraag jouw champignons. In Salamanca ben ik al eerder geweest, als tienjarige. Hoewel het ook zomer was stond er toen een frisse wind, het was minstens tien graden kouder dan nu. Nu leent het weer zich bij uitstek voor korte rokjes. Deze universiteitsstad lijkt meer studentes dan studenten te tellen, of is dat slechts een indruk? Ik had hier kunnen zijn om het Spaans machtig te worden, of ik had hier kunnen zijn omdat mijn vriendin uit deze contreien komt. Dat meisje wiens blik de mijne kruist op de trappen van de Escuelas Mayores, bijvoorbeeld? In dit leven voltooide ik echter studies biochemie en milieu in Gent en wandel ik hier met jou aan mijn zijde. Minstens even goed. Op het terras is er horchata en sangria, in het bed is er bloed. Su sangre. Een opengekrabde muggenbeet. 


De weg voert ons ’s anderendaags noordwaarts naar Lago de Sanabria, het grootste gletsjermeer van het Iberische schiereiland. Twee kleinere bergmeertjes liggen verder hogerop. Zachte groene hellingen vol heidestruiken onder een donkergrijze hemel, het lijkt wel Schotland. We houden het droog tijdens onze wandeling en zijn net op tijd terug om te schuilen in ons autootje. In een handvol seconden zakt de temperatuur van 20°C naar 9°C. Regen wordt hagel. De afdaling terug naar de camping, over een met hagelstenen bezaaide weg, is mijn meesterproef als chauffeur. Het is zaterdag en er heerst een gezellige drukte op de camping. Met een jeugdwerkloosheid van meer dan 50% slaat de crisis ongemeen hard toe in dit land. Of ze werkloos zijn dat weet ik niet, maar een groot deel van de Spaanse jongeren blijkt zich vanavond hier te hebben verschanst. Biertjes, barbecue en beats, la fiesta total. Na een lawaaierige nacht bezoeken we het romaanse kerkje van San Martin de Castañeda. Onder de rondboog van het portaal overhandigt Sint-Maarten de helft van zijn mantel aan een bedelaar. Buiten het kerkje, te midden van bloemig struikgewas, krijg ik het bericht dat marraine, mama’s mama, zachtjes wegdeemstert. Als ze maar geen pijn moet lijden. Ik neem al jaren afscheid van haar, in trapjes. Die keer dat ik haar moest uitleggen hoe ze koffie moest zetten. Die keer dat ik haar naar huis begeleidde na een nachtelijke escapade naar het kapsalon. Waar was marraine die haar kleinkinderen zo liefdevol rodekool met worst, worteltjes met gehaktbrood, kip met witloof, rosbief met boontjes voorschotelde? Ze verloor eerst haar kookkunst, dan haar zelfredzaamheid en tenslotte haar woorden, maar haar liefde is ze nooit kwijtgespeeld, getuige de glimlach die ze ons nog zo vaak toewierp. Zou ik die glimlach dan nooit meer zien? ’s Avonds lijkt onze tent alleen te staan. Zijn we op dezelfde plaats als gisterenavond? De bomen zijn er nog, maar waar zijn de talloze jongelui naartoe? Aan de oever van het meer, vanmiddag nog het terrein van vele zon- en zwemlustigen, is een babyslangetje dat van onder een kei komt gekropen ons enige gezelschap. In het sanitaire blok is het angstaanjagend stil. Gisteren stonden de jongens zich met het nodige rumoer klaar te maken voor een lange nacht. Ook deze nacht is lang, maar geruisloos. 


In Léon bezoeken we de graven van de enige echte Kings of Leon, in een prachtig pantheon voorzien van magnifieke romaanse plafondschilderingen. In de kathedraal, een erg stijlzuiver voorbeeld van hooggotiek, zijn de glasramen de publiekstrekker. Ik raak mijn toegangsticket van de kloostergang kwijt en word een beetje zenuwachtig, vergeef me daarvoor. Een warmteonweer barst in alle hevigheid los, waardoor we moeten schuilen in een niet bijster interessant museum. Intussen wordt onze was, die op de kampplaats aan sjortouw te drogen hangt, wederom drijfnat. Omdat we bezwaarlijke natte kleren kunnen meenemen, besluiten we een dag extra in Léon te verblijven. Op die manier komen de grotten van Valporquero onverwachts op het programma. Jouw allereerste grot. Waar jij heen wil, ga ik heen. Indien je in de toekomst zou overwegen nog een grot te bezoeken: weet dat alle druipsteengrotten er in regel zeer gelijkaardig uitzien. Ik wil de bergen over, en jij stemt daar mee in, ondanks je hoogtevrees. Voorbij de Puerto de San Glorio komen we aan de Cantabrische zijde van de Picos de Europa.  In het klooster van Santo Torribio de Liébana wil ik een kaarsje aansteken voor marraine, maar die mogelijkheid wordt mij niet geboden. In de plaats daarvan sta ik aan te schuiven voor een stuk hout te kussen waarvan wordt beweerd dat het afkomstig is van het kruis van Jezus. Alweer een hoop zonden vergeven. Ik een berggeit en jij een polderschaap? Zo’n scherpe bewoordingen zou ik niet gebruiken, jij raakt ook wel aardig een berg op, al vind je 500 hoogtemeters overwinnen meer dan voldoende. Ik kom hier wel nog eens terug met vrienden om de hogere Picos te bedwingen.

Het is intussen alweer vrijdag. Om aan zee te geraken moeten we met de auto door de smalle Desfiladero de la Hermida. Uiteindelijk beslissen we naar de Asturische badplaats Ribadesella te gaan. Na een heerlijke namiddag niksen op het strand trekken we naar het stadscentrum. Terwijl we daar op een terras van een drankje en een tapa genieten, houdt marraine na een lange strijd op met ademen, met leven. Ik hoor het nieuws enige minuten later telefonisch van papa. De begrafenis zou vrijdag zijn, terwijl onze terugvlucht op zaterdagochtend gepland staat. Tijdens ons avondmaal ben ik wat van slag. Ik wil hoe dan ook op de uitvaart van mijn grootmoeder aanwezig zijn. Gelukkig kan dat via de verzekering geregeld worden, we kunnen donderavond reeds terugvliegen. Je deelt in mijn verdriet en veruitwendigt dat met tranen. Welk verdriet er ook op jouw weg ligt, laat er mij deelgenoot van maken en het verzachten. Als mijn verdriet jouw verdriet wordt, dan wordt jouw verdriet mijn verdriet.


De dagen gaan voorbij en dit Spanje is nog steeds het fascinerende land dat zo treffend door Cees Nooteboom wordt beschreven in zijn Omweg naar Santiago. Op één dag van de Asturische kliffen langs het Cantabrische Santillana, een dorp dat door Jean-Paul Sartre het mooiste van Spanje werd genoemd, naar Burgos, de hoofdstad van het oude Castilië. Aan de oevers van de Rio Arlonzón houden honderden senioren hun zondagse wandeling, aan een verrassend gezwind tempo. Zo wil ik ook ouder worden. Na het obligate gotische erfgoed (een kathedraal beyond description) bezoeken we het gloednieuwe museum van de menselijke evolutie, alvorens ons via bipedale locomotie terug naar de camping te begeven. Daags erop een stop in een dorpje waar niet het stenen erfgoed, maar het levende erfgoed onze aandacht trekt. De hele gemeente wandelt in een luidruchtige religieuze progressie achter een lokaal vereerd heiligenbeeld aan. Is het Maria Magdalena? Het is in ieder geval niet de Maagd Maria, Moeder Gods. Van de menú del diá onthoud ik een smaakvolle Andalusische Gazpacho en een gigantische Flan Caramel. Zoals wel vaker in dit land is het hoofdgerecht voer voor vergetelheid. We kamperen bij de Cañon del Rio Lobos, in een landschap van arenden en gieren. We drinken een glaasje wijn bij een spelletje wippen (het kaartspel, niet het liefdespel), jij vino blanco en ik vino tinto. Heel veel kerken en kloosters in dit kastelenland, tijd voor wat kastelen. Onderweg naar Segovia doen we een aantal kasteeldorpen aan. De mooiste burcht is misschien wel het sprookjesachtige exemplaar van Segovia zelf, het Alcazar. Grotendeels een negentiende-eeuwse reconstructie, maar laat ons eerlijk wezen, dat is het Gravensteen in Gent ook. Wel 100% authentiek is de aquaduct, gebouwd in het begin van de tweede eeuw en nog steeds staande. Ook hier was ik als kind in 1999. Een heerlijke flan als dessert en toen al dronken van de sangria, op de Plaza San Martin. Het is donderdag en via het paleis van La Granja de San Ildefonso, waar ik mijn onbekwaamheid in het parkeren op een helling demonstreer,  gaan we naar de Puerto de Navacerrada in de Sierra de Guadarrama. Het terrein van Hemingways ‘For whom the bell tolls’. Helaas zijn de geurige dennenbossen vervangen door een lelijk skioord.  Aan de overzijde van de Sierra leiden alle wegen naar Madrid. Onderweg houden we nog even halt bij het kasteel van Manzaneres el Réal, schijnbaar gemodelleerd naar een zandkasteel, met vier ronde hoektorens. Meer dan op tijd voor de vlucht terug.


Mijn kamer is weldra mijn kamer niet meer. Bij de kamers die we samen zullen betrekken zal geen enkele de mijne zijn. Ze zullen allemaal van ons zijn, en van de gasten die we er zullen ontvangen. Ik sta op hun punt belangrijke keuzes te maken, en wat ik ook kies, het zal wellicht met gemengde gevoelens zijn. Veel van mijn gevoelens zijn gemengd, maar die voor jou zijn dat allerminst. Op welke kampeerplaatsen we ook zullen bivakkeren, je zal steeds mijn reisgezel zijn. Laten we onze spullen pakken. Laten we gaan, een nieuwe reis begint.