zaterdag 29 september 2012

Born Sandy Devotional


The Triffids zijn genoemd naar de apocalyptische roman ‘The Day of the Triffids’ van John Wyndham, waarin intelligente gifplanten, triffids, de wereld veroveren. De gelijknamige band, uit Perth in West-Australië, is daar nooit in geslaagd. In 1985 sierde het groepje de cover van het Britse muziektijdschrift NME onder de titel “The year of the triffids”. Het album dat moest instaan voor de grote doorbraak kwam echter een jaar te laat uit, in maart 1986. Het momentum was voorbij. Al bij al wist ‘Born Sandy Devotional’, en de daaropvolgende albums, slechts een beperkt publiek te bereiken. Een beperkt publiek van toegewijden waartoe ik mezelf reken sinds ik de reissue van Born Sandy Devotional in 2006 te pakken kreeg. Eenmaal gestoken door The Triffids is het alsof je besmet bent door een soort van pinkstervuur. Je voelt de neiging de blijde boodschap met anderen te delen, de aandrang om van de verborgen parel een gemeengoed te maken.

Eind juni 2007. Twee vrienden en ik vieren onze achttiende verjaardag samen in een café in de Tramstraat, Heusden. Binnen in het café een amalgaam van onze genodigden en lokale klanten. Een onbekende en schaars geklede vrouw van veertig komt op nogal expliciete wijze rond mij dansen, met de goedkeuring en tot vermaak van haar veelvuldig getatoeëerde vriend. Dan maar naar buiten vluchten. Daar, met een glas jenever in de hand, luidkeels ‘Wide Open Road’ en ‘Stolen Property’ zingen, bijgestaan door een bevriende triffidist. Tot onze grote verbazing begint een andere genodigde van het feest mee te brullen, met het typische enthousiasme dat een ware Triffids-fan kenmerkt. Een medestander, een zielsverwant! Naderhand wordt duidelijk dat hij ons aan het na-apen is. Zelden zo bespot en bedrogen gevoeld als die avond.

The Triffids worden vaak in één adem genoemd met David McComb, de charismatische frontman van de band. Een man die er niet alleen muzikale maar ook literaire ambities op nahield. In voorbereiding van Born Sandy Devotional tekende hij het volgende op in zijn notitieboekje: “the theme will be unrequited love, but the language will reach way above and beyond that, very literary, to prevent from being sobby”. Hij is met glans geslaagd in zijn opzet. Andere notities gaan over zijn muzikale inspiratiebronnen. Zo duikt Tom Waits een aantal keer op en moet ‘Tender is the night’, de afsluiter van de plaat, de sfeer oproepen van ‘Stolen Car’ en ‘Wreck on the Highway’ van Springsteens album ‘The River’. Toch hebben de Triffids hun eigen karakteristieke sound. Een sound die veel warmer en weidser klinkt dan die van hun tijdgenoten, wat onder andere te danken is aan het vioolspel van Robert McComb (broer van David) en de slide guitar van Graham ‘Evil’ Lee.



Op de albumcover een obliek zicht op de mond van een zeearm; de Indische oceaan en het Australische continent in een beklemmend treffen. Het landschap speelt een belangrijke rol in Born Sandy Devotional. De eerste twee nummers spelen zich af aan zee, waar meeuwen een macaber schouwspel opvoeren en het getij zand af- en aanvoert. Later gaat het landinwaarts naar de onmetelijke West-Australische outback. Een verdord en vlak land zonder bakens, een droge oceaan. Het landschap doet dienst als symbolische ruimte, een lege onbegrensde vlakte waarin de protagonisten moedeloos ronddwalen. De troef van de liefde verspeeld en de weg kwijt. Verdwaald in de ruimte en verdwaald in het labyrint van hun sombere gedachten. 

Het album opent filmisch met ‘The Seabirds’. In het openingsshot zoomt de camera in op een figuur met zonnebril die op het strand ligt. Daar vlakbij een horde meeuwen. Ze kleuren het strand bloedrood en de hemel gitzwart. In het volgende shot zien we een man naar een rif zwemmen, zonder omkijken. Zout water in de ogen, maar daar lijkt hij geen last van te hebben. Weldra leren we wat hem fysiek gevoelloos maakt: de breuk met zijn geliefde heeft diepe wonden nagelaten. Diepe innerlijke wonden die de milde irritatie van zoutwater overtreffen en maskeren. Terug op het droge probeert een onbekende vrouw hem op te monteren. Tevergeefs. Hij gaat niet in op wat ze zegt en zoekt een uitweg in de drank. “Are you drinking to get maudlin/Or drinking to get numb?”, vraagt ze hem nog. De alcohol biedt geen verlossing. Terug op het strand smeekt hij de meeuwen om hem te verslinden. De vogels gaan niet in op zijn verzoek. Elk stervend creatuur is een potentieel aas voor de meeuwen, maar onze hoofdrolspeler is niet stervende. Hij zal moeten voortleven met zijn pijn. ‘Estuary Bed’ (het estuarium van de albumcover?) is niet zo heftig maar minstens zo mooi als het nummer dat eraan voorafgaat. Een xylofoon komt de song inkleuren. In de eerste strofe de evocatie van intense warmte; een hete zomer aan zee. Dan een beeld van twee adolescenten in elkaars armen. Later worden we gewaar dat we met herinneringen te maken hebben, niet met de werkelijkheid. Herinneringen die herhaaldelijk opduiken, zoals slib dat af- en aan wordt gevoerd in de zeearm. Het gevaar van verzanding loert om de hoek. Slib dat niet kan worden uitgebaggerd, een vlek die niet kan worden uitgewist, een geheugen dat faalt te vergeten.

In ‘Chickenkiller’ geen man die zich overgeeft aan de meeuwen. De rollen zijn omgedraaid. De dolgedraaide hoofdpersoon heeft het in eerste instantie op zijn ex gemunt, maar knalt in afwachting wat vogels af. In het refrein wordt de komst van de moordenaar ‘blij en vreugdevol’ bezongen door kinderen. Lachende mensen verzamelen zich rond de crime scene. Wellicht personages in de psychose van protagonist. We verwachten geen lachende toeschouwers, maar getuigen die verschrikt en ontzet het tafereel gadeslaan. Geen zingende, maar huilende kinderen. De sfeer wordt nog grimmiger in ‘Tarrilup Bridge’, waarin een meisje een afscheidsboodschap nalaat op de koelkast alvorens een eind aan haar leven te maken. De spooky geluidseffecten en het ijle stemgeluid van Jill Birt doen ons vermoeden dat de we naar de stem van een overledene luisteren, dat het meisje al van de  brug gereden is. Ze komt ons vanuit de dood een schuldgevoel aanpraten. De dreigende atmosfeer barst helemaal open in ‘Lonely Stretch’, dat side A mag afsluiten. De song met de meest atypische, radeloze “Sha la, sha la la la” uit de popgeschiedenis. Een man is de weg kwijt en rijdt rond in een desolaat landschap, dat symbool staat voor de mentale woestijn waarin hij is terechtgekomen sinds zijn relatie is stukgelopen. In het licht van de koplampen meent hij iets te ontwaren. Een menselijke figuur, een schim? “Could have sworn you were right there on the verge/I never should have let you out of my sight/I never should have let that precious thing escape”. Slechts een film afgespeeld voor zijn geestesoog. Het voorwerp van zijn verlangen bevindt zich op mijlen afstand, in “a spot on a map, its just a tiny dot”. De weg naar die plaats is hem voorgoed ontzegd.

We zijn halfweg de elpee. Side A was beladen met drama. Op het randje van het pathetische, maar nooit erover. Op side B gaat de storm wat gaan liggen, de tragiek zit meer onderhuids.  ‘Wide Open Road’ is de enige single van het album en wellicht het bekendste nummer van The Triffids. Het is een ideaal instapnummer voor mensen die de band nog niet kennen en wordt vaak genoemd in het lijstje van ‘Australian Classics’. Nergens wordt het weidse karakter van de Australische outback zo sterk geëvoceerd als hier. De song gaat van start met een pulserende drummachine, die gedurende het hele nummer als een hartslag blijft doortikken. Net zoals in ‘Lonely stretch’ iemand die zich alleen in de kale wildernis bevindt. Vrouwlief is er vandoor met een ander. Zijn vrienden en familie is hij uit het oog verloren. “I cut them off as limbs”, verduidelijkt hij. Afgesneden ledematen groeien helaas niet terug. In het midden van de song krijgen we een soort van vocaal counterpoint waarin McComb de fantoompijn veroorzaakt door een break up treffend weet te verwoorden. “I wake up in the morning/Thinking I’m still by your side/I reach out just to touch you/Then I realise”. Intussen in de backing vocals herhaaldelijk “It’s a wide open road, it’s a wide open road”. Na de strofe gaat dit nog een tijdje door, als een mantra. In de ongemeen mooie coda krijgen we een instrumentaal contrapunt waaraan drie gitaren deelnemen, ondersteund door Martyn Casey’s basgitaar in basso continuo modus.

In ‘Life of crime’ een jongen met een christelijk schuldgevoel. Het vlees is zwak, dus komen er vlekken op de lakens. Een jeugdromance vol zonde en schaamte. ‘Personal Things’ zit tjokvol onuitwisbare herinneringen in de vorm van voorwerpen, kleuren, namen, plaatsen. “You can rub it off, you can scrape it off/You can drink it off, you can burn it off” zingt McComb in één van zijn typische vocale uithalen. ‘Stolen Property’ verdient het predikaat ‘episch’. Wat een adembenemend lied! Het begint heel bedaard met bas en toetsen die amper twee noten aanslaan, maar bloeit al gauw helemaal open. Een muzikale en tekstuele voltreffer. Meer zeg ik niet; ik vind de woorden niet die deze track de eer aandoen die ze verdient. Aan u om te ontdekken wat ik bedoel. Afsluiter ‘Tender is the night’, ingezongen door toetseniste Jill Birt, sluit in de eerste drie strofen thematisch aan bij de gelijknamige roman van F. Scott Fitzgerald. Een man van aanzien neemt een diepe duik. Zijn huwelijk loopt op de klippen en zijn reputatie brokkelt stelselmatig af. Een echte Dick Diver. De twee afsluitende strofen bieden wat verlichting aan het eind van een loodzwaar album. Twee mensen vinden elkaar, hoewel met een lichtjes wrange bijsmaak: “There’s someone I want to forget tonight/Don’t you want to forget someone too?/I left him, and I can leave you too”. In de laatste strofe komt McCombs bariton zich tegen Birts meisjesstem aanschurken. Bloedmooi. Bij de Born Sandy Devotional reissue van 2006 zit trouwens een demo van ‘Tender is the night’ die zo mogelijk nog mooier is dan de albumversie.



De ontbinding van The Triffids kwam drie albums en drie jaren verder in 1989, compleet gedesillusioneerd omwille van het uitblijvende succes. Gitarist en violist Robert McComb, drummer Alsy MacDonald en toetseniste Jill Birt gingen een gewoon leven gaan leiden in Australië. De laatste twee huwden met elkaar. Bassist Martyn Casey kwam met wat omwegen bij Nick Cave’s Bad Seeds terecht. David McComb waagde zich zonder veel ruchtbaarheid aan een solocarrière, waarna een steile neergang zich aankondigde. Systematisch drank- en heroïnegebruik mondden uit in cardiomyopathie. In 1996 ondergaat hij een harttransplantatie, drie jaar later raakt hij betrokken in een verkeersongeval. Hij komt er vanaf met lichte verwondingen, maar een paar dagen later overlijdt hij plots. Het hart dat niet het zijne was had het begeven. ‘Born Sandy Devotional’ heeft hem overleefd. Als je dit werkstuk van pathos en poëzie kan smaken staat het u vrij zijn ander werk te ontdekken. Een vrijblijvende tip: ‘Calenture’ is een ander hoogtepunt de Triffids catalogus. Gaat nu allen heen in vrede.

zaterdag 1 september 2012

Pet Sounds


“I could try to be big in the eyes of the world, what matters to me is what I could be to just one girl”


September. Mooie dagen worden niet langer zomerdagen, maar nazomerdagen genoemd. Het korten van de dagen gaat onverwijld door, later deze maand haalt de nacht de dag weer in. Voor sommigen aanleiding tot een licht gevoel van weemoed omwille van het voorbije seizoen. Misschien dat een vleugje zomerse muziek kan helpen, zodat een inzinking van de barometer of de thermometer de stemming niet treft? Waarom niet proberen met de Beach Boys, voor velen de ultieme zon-zee-strand band? Hun absolute meesterstuk, Pet Sounds, dateert uit 1966 en heeft dankzij haar universele aantrekkingskracht en thematiek na al die jaren nog niets aan actualiteitswaarde ingeboet.


De eerste zomer waarin Pet Sounds voor mij als soundtrack fungeerde was die van 2003. Bloedheet. Veertien jaren jong, een wandelend hormonenvat. Point culminant: kamp van de christelijke mutualiteit in Maloja, Zwitserland. Hernieuwde kennismaking met een oude vlam uit het zesde leerjaar. Nog aanbeden in hetzelfde Maloja, twee en een half jaar voorheen in een totaal ander, winters kader. Nieuwe vlam ontmoet die slechts kortstondig zou blijven branden. Geen kalverliefdes; kalververliefdheden. Voorts een vriendschapsband ontstaan met de kennis dat die heldere ster laag aan de zuidelijke hemel eigenlijk de planeet Mars betreft. Een vriendschap die het menige jaren uitzong, maar naderhand toch vervaagde tot het statuut van kennis. Kalvervriendschap? In ieder geval hoef ik sinds die zomer van 2003 niet eens naar Pet Sounds te luisteren om er van te kunnen genieten. De muziek laat zich in het hoofd afspelen en komt in hartstochtelijke vlagen die allerminst beperkt blijven tot de zomertijd.

Het is een populaire misconceptie dat de Beach Boys een soort van one-issue band is die zich quasi uitsluitend heeft ingelaten met surfhitjes en het instandhouden van een soort van Californische ‘endless summer’ mythe. Eigenlijk luidde de oorspronkelijke groepsnaam de ‘Pendletones’. Het was buiten medeweten van de boys in dat de groepsnaam op voorspraak van een marketeer van hun platenlabel werd veranderd in de ‘Beach Boys’. De mythe was geboren. De eerste helft van de jaren zestig brachten een resem onvervalste surfhits (Surfin’, Surfin’ Safari, Surfin’ USA), samen met zoetere ballads die veelal als B-sides fungeerden. Naarmate de jaren vorderden kwam de genialiteit van frontman Brian Wilson meer en meer bovendrijven. Midden de jaren ‘60 verlegden singles als ‘When I Grow Up To Be a Man’ en ‘California Girls’ de bakens van de popmuziek. Tegen die tijd ging Brian niet meer mee met de rest van de band op tournee zodat hij zich volledig kon toeleggen op het creëren van zijn muziek. Terwijl de andere jongens de wereld rondtrokken in hun gladgestreken gestreepte hemdjes werkte Brian aan zijn absolute chef-d’oeuvre, dat een respons zou worden op het in december 1965 uitgebrachte ‘Rubber Soul’ van de Beatles. Die respons kwam er snel: in mei 1966 werd Pet Sounds uitgebracht.

Voor het opnemen van de rijke arrangementen kon componist en producer Brian Wilson rekenen op een indrukwekkende schare sessiemuzikanten. Het brede instrumentarium doet vermoeden dat de ambitie verder reikte dan het maken van een popalbum. Vergelijkingen met klassieke meesterwerken zijn niet helemaal overdreven. De in 1997 uitgebrachte Pet Sounds Sessions box, dat geluidsmateriaal van verscheidene opnamesessies bevat, laat toe om de complexe gelaagdheid van de muziek op haast analytische wijze te ontdekken. De rol van de overige Beach Boys in de opnames bleef grotendeels beperkt tot dat van knapenkoor. Het moet wel gezegd: zowat het beste mannelijke vocale ensemble dat in die tijd voorhanden was. Een andere belangrijke bijdrage kwam van librettist Tony Asher, een copywriter actief in de reclamewereld die door Brian op goed geluk in dienst werd genomen. Deze nobele onbekende bleek uit te blinken in het verwoorden van Brians zielenroerselen. Acht van de dertien songs op het album zijn van zijn eenvoudige maar pakkende lyrics voorzien.

Het album schiet uit de startblokken met ‘Wouldn’t it be nice’, een wijsje dat ook vele niet-ingewijden bekend in de oren klinkt. Euforisch introotje, het feest kan beginnen. Een lied over tienerdromen. Dromen die van jeugdliefdes een huwelijk maken. Er valt te twijfelen of het huwelijk bij de jeugd van vandaag nog zo hoog aangeschreven staat. Men spreekt niet meer in de voorwaardelijke wijs als het gaat over samenslapen met je lief. Wie herinnert zich niet de slaapkamer van zijn of haar eerste ‘serieuze’ lief? De nachtelijke uitstappen naar het toilet, op de tast door dat donkere huis, alle moeite om noch de ouders, noch de hond te wekken? In ‘You Still Believe In Me’ verandert de toon. Knipperlichtrelaties. Dezelfde fouten worden steeds opnieuw gemaakt, waarna de brokken keer op keer gelijmd dienen te worden. Brian zou erbij kunnen huilen. In ieder geval demonstreert hij in deze song de rekbaarheid van zijn stem door moeiteloos octaven te overbruggen.

Dan volgt ‘That’s Not Me’, misschien wel mijn favoriete track op de plaat. Eigenlijk betrekkelijk eenvoudig, zonder de instrumentale opsmuk die de andere liedjes op Pet Sounds te beurt vallen. Een vette baslijn, een zoemend orgeltje, tikjes drum, een vleugje tamboerijn, een streepje gitaar. Meer niet. Naar verluidt de enige track op het album waaraan alle Beach Boys een bijdrage hebben geleverd. Mike Love, vaak verguisd omwille van zijn vermeende rol in het ‘Smile’ debacle van 1967, zet hier een uitstekende lead neer. De lyrics gaan over de twijfels van een nestverlater. Met grote ambities naar de stad getrokken. Vastgesteld dat het makkelijk is je eenzaam te voelen op een plek waar duizenden mensen naast elkaar leven. Plots is dat bed in je nieuwe stek, waarin je zoveel veroveringen dacht te kunnen lokken, niet zo verschillend van het bed in de veilige cocon van jouw vroegere slaapkamer. Je blijft dromen. Terwijl je vroeger verlangde je los te breken en de vleugels uit te slaan, denk je nu met heimwee terug aan wat achter je ligt. 

'Don’t Talk (Put Your Head On My Shoulder)’ vormt een sacraal rustpunt in het midden van Side One. Geliefden op een bed van strijkers. Een innig samenzijn, woorden doen er niet meer toe. Een omhelzing die wanhopig los probeert te breken uit de tijd die haar op termijn zal breken. Een mutualistische symbiose van deze aard is altijd eindig. Na een heftige intro lossen bitterzoete romantiek en furieuze uithalen van jaloezie elkaar af in ‘I’m Waiting For The Day’, hetgeen de song een aantrekkelijke dynamiek verleent. Uiteindelijk haalt de furie het van de rust, in een coda waarin een ingenieus gebruik van backing vocals wordt gedemonstreerd; een specialiteit van de Beach Boys. Vervolgens komt ‘Let’s Go Away For Awhile’, dat op het eerste gehoor af voor een instrumentaal niemendalletje kan worden versleten, maar dat in werkelijkheid zeker niet is. “The most satisfying piece of music I’ve ever made”, liet Brian Wilson zich ooit ontvallen. Als de meester het zegt… De A-zijde van Pet Sounds wordt afgesloten met ‘Sloop John B’, een bewerkte folk traditional. Het was bandlid Al Jardine die met het idee kwam opzetten deze song in een nieuw jasje te gieten. Het liedje valt thematisch een beetje uit te toon, wat niet wegneemt dat er een aanstekelijke vaart in zit.

Hoorngeschal opent Side B in ‘God Only Knows’, een lied dat zijn plaats verdient in de muzikale canon van de twintigste eeuw. De lead vocal werd ingezongen door Brians favoriete broer; Carl. De broertjes hadden tot god gebeden vlak voor de opnames. Het resultaat is er naar: Carl zingt zichzelf de hemel in. En die onzekerheid gevat in de eerste regel: “I may not always love you”. De liefde mag dan niet voor eeuwig zijn, maar blijft zolang er sterren aan het hemelgewelf staan. Dat kan dus wel nog een tijdje doorgaan. Pluimen voor librettist Tony Asher. Volgens de overlevering is in ‘I Know There’s An Answer’ de LSD aan het woord. Lekker nummer, met een leuke baritonsaxofoonsolo naar het einde toe. ‘Here Today’ is alweer een outstanding track. Over de volatiliteit van romantische gevoelens. Over wat gewoon een blik, of een glimlach, al niet kan ontsteken, vaak wanneer dat niet eens veroorloofd is. Sommige schoonheden weten niet wat een onschuldige glimlach kan aanrichten. Wees daar dus voorzichtig mee. En voor de geadresseerde van die blik: haal je niets in het hoofd. Denk na over de gevolgen. Een gewaarschuwd man is er twee waard. Voorts ook muzikaal een absolute topper, deze song. Mike Love bewijst eens te meer dat hij een song kan dragen met zijn stem. Let ook op de bas: die lijkt hier ongekende hoogten te bereiken vooraleer opnieuw naar beneden te tuimelen. Heel goed hoorbaar in de instrumentale reprise vlak voor het einde.


'I Just Wasn’t Made For These Times’ is wellicht de meest autobiografische song op het album. De lyrics zijn van Asher, die hier meer dan ooit als Brians medium optreedt. Hoewel deze song kan worden begrepen in de context van de donkere jaren die gauw zouden volgen voor Brian Wilson, is de thematiek heel herkenbaar. Wat aan te vangen met je talenten, welke richting uit te gaan? Niet noodzakelijk de weg opgaan die anderen voor jou hebben uitgetekend, toch? Er moet al eens een drempel worden overschreden worden, we staan al eens aan een kruispunt waar verschillende wegen kunnen worden ingeslagen. Het titelnummer is een rustig kabbelend instrumentaal intermezzo. Ik ga mijn hoofd niet breken over de betekenis van de albumtitel, maar uit de cover art blijkt alvast dat de Boys een diepgaande affectie voor geiten vertoonden. ‘Caroline No’ mag het album afsluiten. Verloren haar als metafoor voor verloren onschuld, verloren verlangen, verloren liefde. “It’s so sad to watch a sweet thing die, oh Caroline why?”. De euforie van ‘Wouldn’t It Be Nice’ is ver, ver weg. De plaat dooft niet zomaar uit op het einde. We krijgen eindelijk Brians huisdieren, zijn honden Banana en Louie, te horen, alsook een voorbijrazende trein. Een gewaagd, enigszins desoriënterend slot. U mag nu op ‘repeat’ duwen tot u de plaat uit het hoofd kent. 


Geen wonder dat deze plaat zich zo snel in mijn hoofd ankerde al die jaren geleden. Al dat romantisch gezwijmel; ging er als zoete broodjes in. Voorts zal ik de mensen met de septemberblues moeten teleurstellen: Pet Sounds is geen zomerplaat. Ga die blues maar te lijf met een potje Balearic beats of iets dergelijks. Pet Sounds is het jaar rond genietbaar. Het album gaat niet over een seizoen dat elk jaar netjes op het appel verschijnt. Het gaat over een tijd die nooit terugkomt maar nu en dan komt echoën. Als een nieuwe vlam zich aandient, of een oude vlam komt spoken. Als er knopen moeten worden ontward of knopen dienen te worden doorgehakt. Echo’s op de kruispunten van het leven.