zaterdag 11 februari 2017

Een introvert bij de kapper

Mijn haar groeit snel. Als mijn tandenborstel versleten is, wordt het tijd om nog eens een kapper op te zoeken. Als ik merk dat de haartjes op mijn tandenborstel alle kanten op staan, is dat met de haren op mijn hoofd meestal ook het geval. Ik word dan vriendelijk verzocht door mijn echtgenote om er de knip in te laten zetten.

“Zoals altijd?”. “Ja”. Elkaar verstaan met weinig woorden, een teken van een goede verstandhouding. Kapper Valère, van het gelijknamige kapsalon in de Gentbruggestraat in Sint-Amandsberg, begreep dat mijn haar gewoon kortgeknipt mocht worden. Enkel net voor de zomervakantie werd de tondeuse gehanteerd. Tijdens het schooljaar onderging ik  cycli van ‘coupe casserolle’ tot wat mijn moeder steevast een Beatleskapsel noemde. Tijdens de zomermaanden in de Ardèche had ik een radicaal andere look, zijnde dus een fris broske. Als peuter werd ik bewonderd om mijn angelieke blonde krulletjes, die met de tijd plaats maakten voor dikke bruine haren. Het predicaat ‘schattig’ was al gauw niet meer van toepassing. Ik zie mezelf als elfjarige door de kloostergang van Nieuwen Bosch lopen op een openschooldag, met een Ice Tea in een palmglas. Iedereen dacht dat ik bier aan het drinken was, wat ik best stoer vond. Ik hoopte in de gangen Delfien tegen het lijf te lopen, mijn crush van het moment. Ik hoorde ze voor ik ze zag, ze kwam een trap af samen met een vriendin. Dat ze niet doorhad dat ik er aan kwam maakte ik op uit het gesprek dat ze voerde: ze had het over het belachelijke haar op mijn kop. Ze was de eerste in een lange reeks onbeantwoorde liefdes.



Mijn pépé was ook klant bij herenkapper Valère. De weinige haren die zich vastklampten aan zijn anders kale hoofdhuid werden er bijgetrimd. Ikzelf ging er altijd met mijn vader heen. Ik ben niet zo bedreven in smalltalk, al helemaal niet met mensen die ik maar eens om de drie maanden zie. Nochtans is dat een essentiële vaardigheid die met name in het kapsalon haar nut bewijst. Gelukkig nam mijn pa de praatjes voor zijn rekening. Na afloop van de knipbeurt kreeg ik een lolly. De dag dat ik die niet meer kreeg besefte ik dat ik geen kind meer was. De jaren erop moest ik alleen naar de kapper, helemaal op mezelf aangewezen bij het aanknopen van een gesprek met Valère. Doorgaans ging het dan over reizen. Hij vroeg me of ik van plan was weer naar Saint-Mélany te trekken in de zomer, waarop hij zijn reisplannen uit de doeken deed en voorbije tripjes in herinnering bracht. Het was comfortabel om het gesprek altijd in die vertrouwde richting te zien evolueren. Sinds Valère met pensioen ging een vijftal jaren geleden zag ik hem slechts één keer: niet toevallig in de reisboekenafdeling van de Fnac.

Er zijn zo van die kappers waar ze vooraf je haar wassen voor ze aan het knippen beginnen. Blijkbaar zijn dergelijke kapsalons eerder de regel dan de uitzondering. Je moet dan je hoofd naar achter werpen in zo’n lavabo met een uitsnede voor je nek. Hoogst oncomfortabel. Als ik al niet het gevoel heb dat ze me op elk moment kunnen onthoofden, dan wel bekruipt me de sensatie dat ik mijn hoofd na afloop van de wasbeurt nooit uit die lavabo zal krijgen. U begrijpt dat ik liever andere kapsalons frequenteer, niet alleen omwille van de uitgespaarde doodsangsten, maar ook omwille van de prijs. Sinds Valère zijn scharen aan de haak heeft gehangen ga ik naar Turkse kappers. Toen ik nog bij mijn ouders thuis woonde was dat in de Sleepstraat. Daar krijg je, naast gratis aftershave en gel, een verschroeiende oorhaarbehandeling als extraatje. Tegenwoordig zoek ik in Ledeberg mijn gading. Aanvankelijk ging ik bij Musti. Klinkt schattig, maar mijn ervaring is dat het er ook soms spannend aan toegaat. Musti’s zonen zijn bij hem in de leer. Toen ik er de eerste keer langsging was zijn jongste nog geen tien, maar toch al verantwoordelijk voor het bijscheren van bakkebaarden en nekhaar, met een ontzagwekkend scherp scheermes. Omdat Musti me consequent kleinerend ‘jongen’ bleef noemen, terwijl ik intussen wel als ‘meneer’ mag worden aangesproken, kwam ik uiteindelijk bij kapsalon Adem terecht, op de Brusselse Steenweg.



“Wat mag het zijn voor meneer?” “Kort, maar niet te kort”. “Hoe kort precies?”. “Geen bros, maar gewoon kort”. “Bovenaan wat langer, 20 mm, aan de zijkanten met de tondeuze?” “Ja goed”. Het gesprek kan efficiënter, maar voor de rest heb ik geen klachten over de twee Turkse kappers van Adem. Smalltalk hoeft niet, ze spreken met elkaar en met andere klanten in een taal die ik niet machtig bent. Aangezien ze met twee zijn hoef je er gewoonlijk ook niet te lang te wachten. De gebruikelijke ongemakken van een bezoek aan de kapper zijn wel niet te vermijden. De jeuk aan de nek. De ondraaglijke intimiteit van een man die noodgedwongen de grens van je ‘personal space’ overschrijdt. Bovenal het feit dat ik een kwartier lang naar mijn spiegelbeeld moet staren. Ik slaag er met moeite in een glimlach uit mijn gezicht te persen en ik zie er vaak ontzettend vermoeid uit. Ik bedenk hoe onsympathiek en stug ik moet overkomen. Onlangs dacht de kapper met me klaar te zijn, waarop hij vroeg of ik tevreden was. “Dankje”, antwoordde ik, maar hij kon aan mijn gezicht lezen dat ik mijn kuif te lang vond. “Nog beetje bijknippen?”, vroeg hij, waarop ik gedwee moest bevestigen.


Ik stel vast dat er steeds meer plukken grijs haar van mijn hoofd vallen als ik bij de kapper zit. Binnen afzienbare tijd zal ik mijn zoontje vergezellen naar de herenkapper. Jeetje, ik word oud.