zaterdag 29 november 2008

Gedoopt

Met het hart in de keel en een lichte daver op de benen klopte hij aan bij wie hij hoopvol het ‘bruggenhoofd’ naar zijn platonische verliefdheid had genoemd. Alhoewel hij haar op zich bijzonder goed verdragen kon, hoopte hij vooral om via haar dichter bij zijn muze te geraken. Omdat hij het stilzwijgen over de sluimerende verliefdheid beu was, besloot hij de huidige toestand aan de ‘schakel’ toe te lichten, in de hoop dat zij hem het nodige advies zou verschaffen. Het afspraakje had hij weten versieren onder het voorwendsel studiezaken te willen bespreken.
Na beknopte, niettemin oprecht amicale welkomstwoorden wees ze hem een plaats aan in een vrij comfortabele poef, het soort meubel dat zich op vele ruimere studentenkoten als uitzakgelegenheid voordoet. Kort erop begon hij zijn verhaal. Van zodra hij de eerste woorden aanhief wist hij dat het een poos duren zou. Caesar en de Rubicon indachtig besefte hij dat er geen weg terug was. “Eerst zou ik je willen vertellen waarom ik niet aan de studentendoop wil deelnemen. Een issue waar ik de laatste tijd nogal mee bezig ben geweest, zie je… Men zegt me dat ik het gehele gedoe veel te rationeel in beschouwing neem, maar zo voel ik het echt niet aan. Het lijkt eerder of ik heen en weer gesleurd word in een karretje van een dolle emotionele achtbaan..” Hij voelde intuïtief aan dat de gebruikte metafoor een gemeenplaats van jewelste was, en stokte zijn relaas daarom gedurende een ogenblik.

“Het is niet toevallig dat ik de laatste weken studentenactiviteiten frequenteer” , vervolgde hij. “Op één van die gelegenheden, een jeneveravond met name, zou ik gezegd hebben me te willen laten dopen. Je moet echter weten dat ik na het drinken van 4 borrels niet meer bewust met woorden en daden omspring. Het dient dan ook gezegd dat ik me, eenmaal terug in nuchtere toestand, heb zitten te berouwen om die ‘belofte’. Mij daadwerkelijk op studentikoze wijze laten dopen zou totale zelfverloochening zijn. Het hele doopconcept behelst geen inspraak van de gedoopte. Het is zoals gedoopt worden in je eerste levensjaar in de Kerk, je kiest er überhaupt niet zelf voor. Als je dan al het gevoel zou hebben dat voor de studentendoop wel te doen, vloeit het eerder voort uit het bezwijken aan de groepsdruk. Het valt op dat de hevigste pleiters van het gebeuren diegenen zijn die het gedoe vorig jaar hebben ondergaan. Mijn onderstelling is dat ze dat niet uit eigen overtuiging doen, maar omwille van het ‘leed’ dat hen zelf voorheen is aangedaan. Het vloeit voort uit een soort van misselijkmakend sadisme, waarbij de eigen slechte herinneringen gebotvierd worden op de nieuwe ‘schachten’. Overigens denk ik niet dat ikzelf in een hogere staat van verlichting zou komen door dat ritueel te ondergaan. Het zou beslist niet gaan zoals Jezus na z’n doop door Johannes.” Hij haalde een pocket-Bijbel uit z’n broekzak, die hem was toegestopt aan de ingang van de universiteitsresto. Een bladwijzer gaf aan waar hij het boekje moest openslaan. “En zie, daar opende zich de hemel voor Hem en Hij zag de geest van God als een duif neerdalen en op Hem neerkomen.” Niettegenstaande het feit dat het overgrote deel van zijn pleidooi spontaan over zijn lippen kwam, was het pijnlijk duidelijk dat deze passage voorbereid was. Een antiklerikaal als hij loopt namelijk niet vanzelfsprekend met een zakbijbel rond, en weet al helemaal niet spontaan wat er gebeurt in de periode waaraan de doop van Jezus in de Jordaan voorafging. “Verlichting is misschien een zeer plechtstatig woord in die context, maar zelf gewoon blij zijn zou er ook al niet bijhoren na het ondergaan van al die vuiligheden die met die ritus gepaard gaan. En laat ik duidelijk stellen: het zijn niet die vuiligheden en andere voze toestanden die mij tegenhouden”.

Het was voor de toehoorster niet helemaal duidelijk waar de monoloog op aan stuurde. Toch had ze voortdurend aandachtig zitten luisteren, en verwoed getracht de gedachtegang te volgen. De point van zijn verhaal had hij echter nog opgespaard. “Je vraagt je nu wellicht af waarom ik dan heb beloofd me ook te laten dopen, en vindt die 4 jenevers een flauw excuus? Dan hoor je te begrijpen dat bepaalde factoren me er toe aanzetten. Die factoren zou je kunnen samenvatten als 1 persoon, waarvan ik de naam niet ga vernoemen, maar waarvan ik veronderstel dat je ze naderhand wel zal raden. Ik krijg het nauwelijks over mijn lippen, maar ik vrees dat ik verliefd op haar ben. Er is iets aan haar dat me helemaal van slag brengt. Niet enkel haar bekoorlijk voorkomen doet me op mijn grondvesten daveren. Het lijkt zo veel meer… Is het de illusie dat er kansen bestaan dat er iets uit voortvloeien kan? Is het haar milde stem, haar weldadige glimlach? Of zijn het enkel maar de dromen, die me zowel ’s nachts als overdag plagen met hun zoete fictie? Ik vrees dat alle hartstochtelijke gebeurtenissen die ik mezelf met haar indenk nooit gaan uitkomen. Alle denkbeeldige voorvallen en liefkozende ontmoetingen zijn al toegekend aan de droomwereld, en vinden nooit meer hun weg naar de realiteit. Tussen fictie en werkelijkheid gaapt zo’n gat dat ik er bij momenten moedeloos van word…” Hij was in een staat gekomen waarin de woorden als in een Stream of Consciousness van z’n lippen kwamen gestroomd. “Haar ogen zijn van die orde dat ze kunnen tippen aan de Pale Blue Eyes die Lou Reed bezingt.” Hij kwam op het onzalige idee uit dat lied een versregel of 3 te zingen. “If I could make the world as pure and strange as what I see,I'd put you in the mirror, Linger on, your pale blue eyes.” Even plots als hij de song aanhief, hervatte hij zijn minder zangerige woordenstroom. “Haar frêle handen, hoe zeer ik ze niet in de mijne wil houden.. Enfin.. Ik hoop dat je nu begrijpt waarom ik aanvankelijk aan dat totaal belachelijke doopgedoe wou deelnemen…”

Al die tijd had Alice aandachtig naar Bruno geluisterd. Nieuwsgierigheid en medelijden hadden haar gevoelenspectrum gedomineerd, maar naar het einde toe had ze de nood gevoeld de jongen van zijn illusies af te helpen. “Er is maar een ding belachelijk aan de affaire” zo had ze van hem overgenomen, “en dat is dat jij verliefd wordt op iemand die je nauwelijks kent. Ik kan het aantal zinnen dat je met haar hebt uitgewisseld op mijn 2 handen tellen. Je hele adoratie voor haar is enkel gestoeld op waan, op wolken. Als er al iets fysisch reëel is aan de historie, dan zijn het de liefdeshormonen die jouw functioneren op dit moment behoorlijk in de war sturen.” Alice was vastberaden om de laatste greintjes hoop die Bruno na haar eerste reactie koesterde tot bloem te vermalen. “Welkom op aarde, Bruno. Als je zo voort doet zie ik je niet gauw aan een lief geraken. Je mag dan wel een wijze kerel zijn, op sommige vlakken lijk je een puberende jongen van 12” Veel meer woorden heeft ze er niet meer aan vuil gemaakt. Met een verpletterende efficiëntie had ze Bruno’s luchtkasteel doorprikt.

Alice had er nog op aangestuurd met de gebroken ziel een pint te gaan drinken, maar hij voelde er meer voor om als een geslagen hond huiswaarts te keren. Toen hij de deur achter zich toetrok en het ringslot van zijn fiets losmaakte, voelde hij een herfstige koortsdeun opwellen. De zon stond laag toen hij naar huis fietste, en het was zo koud dat z’n handen verkleumden. Die avond had hij voor het eerst sinds de breuk met zijn eerste grote geliefde een traan gelaten. “Nu pas ben ik gedoopt”, zo dacht hij. Die ene enkele zilte druppel die zachtjes over z’n gelaat bolde, zou voor hem veel meer betekenen dan eender welke doopritus die hij kon indenken.