In het begin was er liefde, en
met liefde kwam nieuw leven. Twee cellen werden één, en van één cel kwamen er snel
twee, vier, acht, zestien. Aan dat groeitempo kwam een einde, anders had je nu
het hele universum opgeslokt. Bij de eerste glimp die we van je opvingen stal
een groepje cellen de show, met hun synchrone dans van compressie en expansie. Een
maand later leek je een gezant van een ver sterrenstelsel, met een gigantisch
hoofd en dito oogkassen, maar niet lang daarna werd je mens, met je nekje in de
juiste plooi en je voetjes in de juiste hoek, en met een tussenbeense anatomie
die de erfenis van het Y-chromosoom van je papa verried. We noemden jou Siem,
maar voor de buitenwereld was het nog even Joske.
Volgens de eerste schatting zou
je op 14 juli geboren worden. Ik zag het al voor mij: een jarige zoon die zich
het quatorze juillet vuurwerk op vakantie in Frankrijk laat welgevallen alsof
het voor hem is opgezet. De datum werd dan bijgesteld naar 19 juli, en ik dacht
aan een jarige zoon die z’n vrienden trakteert in het Baudelopark tijdens de
Gentse Feesten. Met de verwachting dat er wel nog wat marge was en met het idee
dat een eerste kindje eerder te laat dan te vroeg komt, trok ik donderdag 29
juni naar Rock Werchter, voor twee dagen, die overigens ook de laatste twee
werkdagen van mama waren voor het starten van haar zwangerschapsverlof. Ik
kampeerde er samen met Kristien en Jonas in de tuin van Rosan, een collega van
Kristien die met een 3 weken oud zoontje, Rik, thuis zat. Het begon me te dagen
dat ik binnenkort zelf zo’n kleintje in huis zou hebben. Ik zag op Werchter
prachtige optredens van Arcade Fire, Lorde, Slowdive en Radiohead, maar het
lukte me niet om een uur door te komen zonder een blik te werpen op mijn
telefoon. Stel je voor: ik word opgebeld om zo snel mogelijk naar huis te
komen, terwijl Radiohead op het heilige gras ‘Karma Police’ inzet. Ik moet me
een weg banen door de massa, die intussen “This is what you get when you mess with
it” meebrult. Terwijl ik in een taxi over de snelweg zoef, kom jij ter wereld…
Gelukkig werd me deze schande
bespaard. Zaterdagochtend 1 juli is het regenachtig. Het is nog vroeg in de
ochtend, rond zeven, als ik stilletjes mijn boeltje bijeenpak en stiekem op
mijn fiets spring. Ik kom volledig uitgeregend aan in het station van Leuven,
maar dat kan me wat: ik geraak tijdig thuis. De regen heeft de festivalgeur die
aan mijn lijf plakt niet uitgewassen. Ik zie mama rond de middag bij jouw omi,
waar er een etentje gepland staat met heel de familie, daags voor omi naar
Spanje op reis vertrekt. Boller kan mama’s buik nu echt niet worden, jouw
tijdelijke woonst wordt nu toch een beetje te krap. Ik zeg je dat je nu ter
wereld mag komen, nu mama met verlof is en papa terug van Werchter. Toch meen
ik het niet volledig: ik gok erop dat je het daar, ondanks de beperkte ruimte,
toch lekker naar je zin hebt en nog wel even zal blijven plakken. ’s Avonds
voelt mama zich niet lekker. “Te veel gegeten”, opper ik. Zelf voel ik me ook
niet 100%, maar dat kan evengoed aan mijn overwerkte Werchterlever liggen. Als
mama enkele keren in galop naar het toilet spurt om te braken, begin ik me toch
een beetje zorgen te maken. Eenmaal in bed kan ik de slaap niet vatten. Flitsen
van festivalvreugde schieten door het hoofd, afgewisseld met het onbestemde
gevoel van het naderende vaderschap. Na een uur draaien en keren staat jouw
mama op om naar het toilet te gaan. Moet ze weer overgeven? Ik spits de oren en
hoor het geruststellende geluid van een plasje. Of een plas eerder, het lijkt
een goed gevulde blaas te betreffen. Of? “David, ik denk dat mijn water
gebroken is”, roept mama me toe vanuit de badkamer. Ik spring uit bed als een leeuw
op een prooi.
Ik bel ‘blonde Eva’ van de
vroedvrouwenpraktijk Geboren in Gent uit haar bed, voor een prenatale diagnose.
Eenmaal aangekomen stelt ze vast dat de bevalling effectief nakende is.
Bovendien adviseert ze ons om zeker niet te vrijen, nochtans niet meteen een
activiteit die we dat moment in gedachten hadden. Ik snel naar buiten om geld
af te halen. Het is na middernacht, maar de buren komen net thuis. Ik zwaai
zenuwachtig en loop naar de bankautomaat. Aangezien we geen auto hebben moeten
we beroep doen op een taxi, en daarvoor moeten we de nodige contanten klaar hebben.
De taxichauffeur kan al raden wat onze bestemming is, met een hoogzwangere
vrouw die geconcentreerd de pijn verbijt bij elke wee, en een geagiteerde man
met een koffertje. “Naar de spoedafdeling van het Sint-Lucasziekenhuis, alsjeblieft.”
Eenmaal daar wordt ons een
verrassend gezellige bevallingskamer ter beschikking gesteld. Ik installeer me
in een ergonomische stoel, terwijl mama te kampen heeft met pijnscheuten van
toenemende intensiteit, met tussenpozen die steeds korter lijken te worden. De
vroedvrouwen manen haar aan rond te lopen, maar de weeën slaan zo hard toe dat
er van bewegen niet veel in huis komt. Om te vermijden dat ze flauw zou vallen
gaat mama toch in bed gaan liggen. Er is niets dat ik kan doen om haar pijn te
verzachten. In het ziekenhuis lopen er een speciaal soort artsen rond die net
daarin gespecialiseerd zijn. We laten er eentje aanrukken. Hij is volledig in
het groen gekleed, draagt een mondmasker en heeft een karretje bij met een
grote injectiespuit. In het holst van de nacht injecteert het groene mannetje,
zeer spaarzaam met woorden, een verdovend middel in mama’s ruggengraat. Het is
een erg bevreemdend beeld. Mama’s pijn vloeit samen met alle gevoel in haar
benen weg. De voortgang van een bevalling wordt afgetoetst aan de breedte van
het geboortekanaal. Er is nog een lange weg te gaan. Ik sluit de ogen en val in
slaap, met jouw hartslag hoorbaar op de monitor.
Wanneer ik wakker word is het reeds
ochtend. Een vroedvrouw komt de opening meten. Tien centimeter! De arbeid die
je moeder in die korte nacht heeft verricht strekt tot bewondering. Ik voel me
als apostel Petrus in het Hof van Olijven: geslapen terwijl ik had moeten waken
aan de zijde van een geliefde in nood. De gordijnen worden opengetrokken en het
vale daglicht van een miezerige zondagochtend valt binnen. Plots moet alles
snel gaan, want jouw hartje krijgt het moeilijk. Je moet eruit. De gynaecoloog,
een vriendelijke grijsaard, wordt gesommeerd. Mama mag beginnen persen. Het lijkt
op een marteling, maar door de verdoving speelt enkel de vermoeidheid, en niet
de pijn. Zo wordt me achteraf verteld, tenminste. Ik houd mama’s hand vast,
maar de verloskundige maant me aan om aan de andere zijde van het bed te gaan
staan, daar waar de acties plaatsvinden. Jouw hoofdje en donkere haartjes zijn
al te zien. Buiten mijn wil om ben ik er getuige van dat de schaar wordt
bovengehaald, maar de adrenaline houdt me recht. Een laatste perswee en mama
mag je aan je schouders uit het geboortekanaal trekken. Daar ben je! Je ligt
ons van op mama’s buik aan te staren, maar we horen je niet. Kort erop word je
van ons afgepakt door de vroedvrouw. Er komt een andere vroedvrouw binnen. Eén
van hen is al van plan om de neonatoloog op te bellen. We houden ons hart vast,
maar al snel horen we je huilen. Eerst zachtjes, dan met meer overtuiging.
Het is kersentijd en het kalenderjaar
is exact halfweg. Sinds we je mochten verwelkomen is de Aarde weer een rondje
verder rond de zon. Een jaar waarin we je vol verwondering zagen veranderen van
een hulpbehoevend borelingetje tot een karaktervolle peuter. Een jaar waarin ik
mijn vrouw leerde kennen als een toegewijde en liefdevolle moeder. Een jaar
waarin ik mezelf ontdekte in een rol die me voor kort vreemd was: die van vader.
Van liefde kwam nieuw leven, en met dat leven kwam meer liefde. We houden van
je, Siem.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten