maandag 2 juli 2018

Kersentijd

In het begin was er liefde, en met liefde kwam nieuw leven. Twee cellen werden één, en van één cel kwamen er snel twee, vier, acht, zestien. Aan dat groeitempo kwam een einde, anders had je nu het hele universum opgeslokt. Bij de eerste glimp die we van je opvingen stal een groepje cellen de show, met hun synchrone dans van compressie en expansie. Een maand later leek je een gezant van een ver sterrenstelsel, met een gigantisch hoofd en dito oogkassen, maar niet lang daarna werd je mens, met je nekje in de juiste plooi en je voetjes in de juiste hoek, en met een tussenbeense anatomie die de erfenis van het Y-chromosoom van je papa verried. We noemden jou Siem, maar voor de buitenwereld was het nog even Joske.


Volgens de eerste schatting zou je op 14 juli geboren worden. Ik zag het al voor mij: een jarige zoon die zich het quatorze juillet vuurwerk op vakantie in Frankrijk laat welgevallen alsof het voor hem is opgezet. De datum werd dan bijgesteld naar 19 juli, en ik dacht aan een jarige zoon die z’n vrienden trakteert in het Baudelopark tijdens de Gentse Feesten. Met de verwachting dat er wel nog wat marge was en met het idee dat een eerste kindje eerder te laat dan te vroeg komt, trok ik donderdag 29 juni naar Rock Werchter, voor twee dagen, die overigens ook de laatste twee werkdagen van mama waren voor het starten van haar zwangerschapsverlof. Ik kampeerde er samen met Kristien en Jonas in de tuin van Rosan, een collega van Kristien die met een 3 weken oud zoontje, Rik, thuis zat. Het begon me te dagen dat ik binnenkort zelf zo’n kleintje in huis zou hebben. Ik zag op Werchter prachtige optredens van Arcade Fire, Lorde, Slowdive en Radiohead, maar het lukte me niet om een uur door te komen zonder een blik te werpen op mijn telefoon. Stel je voor: ik word opgebeld om zo snel mogelijk naar huis te komen, terwijl Radiohead op het heilige gras ‘Karma Police’ inzet. Ik moet me een weg banen door de massa, die intussen “This is what you get when you mess with it” meebrult. Terwijl ik in een taxi over de snelweg zoef, kom jij ter wereld…

Gelukkig werd me deze schande bespaard. Zaterdagochtend 1 juli is het regenachtig. Het is nog vroeg in de ochtend, rond zeven, als ik stilletjes mijn boeltje bijeenpak en stiekem op mijn fiets spring. Ik kom volledig uitgeregend aan in het station van Leuven, maar dat kan me wat: ik geraak tijdig thuis. De regen heeft de festivalgeur die aan mijn lijf plakt niet uitgewassen. Ik zie mama rond de middag bij jouw omi, waar er een etentje gepland staat met heel de familie, daags voor omi naar Spanje op reis vertrekt. Boller kan mama’s buik nu echt niet worden, jouw tijdelijke woonst wordt nu toch een beetje te krap. Ik zeg je dat je nu ter wereld mag komen, nu mama met verlof is en papa terug van Werchter. Toch meen ik het niet volledig: ik gok erop dat je het daar, ondanks de beperkte ruimte, toch lekker naar je zin hebt en nog wel even zal blijven plakken. ’s Avonds voelt mama zich niet lekker. “Te veel gegeten”, opper ik. Zelf voel ik me ook niet 100%, maar dat kan evengoed aan mijn overwerkte Werchterlever liggen. Als mama enkele keren in galop naar het toilet spurt om te braken, begin ik me toch een beetje zorgen te maken. Eenmaal in bed kan ik de slaap niet vatten. Flitsen van festivalvreugde schieten door het hoofd, afgewisseld met het onbestemde gevoel van het naderende vaderschap. Na een uur draaien en keren staat jouw mama op om naar het toilet te gaan. Moet ze weer overgeven? Ik spits de oren en hoor het geruststellende geluid van een plasje. Of een plas eerder, het lijkt een goed gevulde blaas te betreffen. Of? “David, ik denk dat mijn water gebroken is”, roept mama me toe vanuit de badkamer. Ik spring uit bed als een leeuw op een prooi.


Ik bel ‘blonde Eva’ van de vroedvrouwenpraktijk Geboren in Gent uit haar bed, voor een prenatale diagnose. Eenmaal aangekomen stelt ze vast dat de bevalling effectief nakende is. Bovendien adviseert ze ons om zeker niet te vrijen, nochtans niet meteen een activiteit die we dat moment in gedachten hadden. Ik snel naar buiten om geld af te halen. Het is na middernacht, maar de buren komen net thuis. Ik zwaai zenuwachtig en loop naar de bankautomaat. Aangezien we geen auto hebben moeten we beroep doen op een taxi, en daarvoor moeten we de nodige contanten klaar hebben. De taxichauffeur kan al raden wat onze bestemming is, met een hoogzwangere vrouw die geconcentreerd de pijn verbijt bij elke wee, en een geagiteerde man met een koffertje. “Naar de spoedafdeling van het Sint-Lucasziekenhuis, alsjeblieft.”

Eenmaal daar wordt ons een verrassend gezellige bevallingskamer ter beschikking gesteld. Ik installeer me in een ergonomische stoel, terwijl mama te kampen heeft met pijnscheuten van toenemende intensiteit, met tussenpozen die steeds korter lijken te worden. De vroedvrouwen manen haar aan rond te lopen, maar de weeën slaan zo hard toe dat er van bewegen niet veel in huis komt. Om te vermijden dat ze flauw zou vallen gaat mama toch in bed gaan liggen. Er is niets dat ik kan doen om haar pijn te verzachten. In het ziekenhuis lopen er een speciaal soort artsen rond die net daarin gespecialiseerd zijn. We laten er eentje aanrukken. Hij is volledig in het groen gekleed, draagt een mondmasker en heeft een karretje bij met een grote injectiespuit. In het holst van de nacht injecteert het groene mannetje, zeer spaarzaam met woorden, een verdovend middel in mama’s ruggengraat. Het is een erg bevreemdend beeld. Mama’s pijn vloeit samen met alle gevoel in haar benen weg. De voortgang van een bevalling wordt afgetoetst aan de breedte van het geboortekanaal. Er is nog een lange weg te gaan. Ik sluit de ogen en val in slaap, met jouw hartslag hoorbaar op de monitor.

Wanneer ik wakker word is het reeds ochtend. Een vroedvrouw komt de opening meten. Tien centimeter! De arbeid die je moeder in die korte nacht heeft verricht strekt tot bewondering. Ik voel me als apostel Petrus in het Hof van Olijven: geslapen terwijl ik had moeten waken aan de zijde van een geliefde in nood. De gordijnen worden opengetrokken en het vale daglicht van een miezerige zondagochtend valt binnen. Plots moet alles snel gaan, want jouw hartje krijgt het moeilijk. Je moet eruit. De gynaecoloog, een vriendelijke grijsaard, wordt gesommeerd. Mama mag beginnen persen. Het lijkt op een marteling, maar door de verdoving speelt enkel de vermoeidheid, en niet de pijn. Zo wordt me achteraf verteld, tenminste. Ik houd mama’s hand vast, maar de verloskundige maant me aan om aan de andere zijde van het bed te gaan staan, daar waar de acties plaatsvinden. Jouw hoofdje en donkere haartjes zijn al te zien. Buiten mijn wil om ben ik er getuige van dat de schaar wordt bovengehaald, maar de adrenaline houdt me recht. Een laatste perswee en mama mag je aan je schouders uit het geboortekanaal trekken. Daar ben je! Je ligt ons van op mama’s buik aan te staren, maar we horen je niet. Kort erop word je van ons afgepakt door de vroedvrouw. Er komt een andere vroedvrouw binnen. Eén van hen is al van plan om de neonatoloog op te bellen. We houden ons hart vast, maar al snel horen we je huilen. Eerst zachtjes, dan met meer overtuiging.



Het is kersentijd en het kalenderjaar is exact halfweg. Sinds we je mochten verwelkomen is de Aarde weer een rondje verder rond de zon. Een jaar waarin we je vol verwondering zagen veranderen van een hulpbehoevend borelingetje tot een karaktervolle peuter. Een jaar waarin ik mijn vrouw leerde kennen als een toegewijde en liefdevolle moeder. Een jaar waarin ik mezelf ontdekte in een rol die me voor kort vreemd was: die van vader. Van liefde kwam nieuw leven, en met dat leven kwam meer liefde. We houden van je, Siem.




Geen opmerkingen: