zaterdag 2 oktober 2010

Caminho (1)




Proloog

“Anyone can choose to go on pilgrimage and begin to see their life as a sacred journey. We need to discover the mystery that is at the heart of the journey”. John Brierley, auteur van de reisgids die ons van Porto naar Santiago leidt, ziet het spirituele als de belangrijkste beweegreden om op pelgrimstocht te vertrekken. In elk jaar dat de naamdag van de apostel Jacobus, 25 juli, op een zondag valt, worden er in Santiago de Compostella - waar Sint-Jacob naar verluidt begraven ligt – volle aflaten uitgedeeld. Dit uiteraard enkel ten gunste van pelgrims die ten minste de laatste honderd kilometer van de bedevaart te voet hebben afgelegd. 2010 is zo’n heilig jaar. Een extra motief voor de weinige (goed)gelovige pelgrims die uit zuiver religieuze overwegingen de tocht aanvatten. Het tijdperk waarin mensen alles deden om hun plaatsje in het hiernamaals veilig te stellen ligt ver achter ons. Tegenwoordig wil iedereen de hemel al op aarde. Men kan ze geen ongelijk geven. De waarheid is dat wij niet met spirituele bedoelingen, laat staan met religieuze aspiraties naar Santiago trekken. Het lijkt ons gewoon een leuk ideetje voor een actieve reis. Toch is een voettocht van tweehonderddertig kilometer een soort zoektocht naar jezelf en naar elkaar. Zo’n onderneming gaat niet vanzelf en het pad ligt niet steeds met rozen bezaaid.

Porto, het startpunt van de Camino Portugués, vergast ons alvast op een warme ontvangst. De zon is al ettelijke uren over haar hoogtepunt heen maar het kwik is nog niet onder de dertiggradengrens gezakt. Het is meteen duidelijk dat de hitte een te duchten tegenstander zal worden. De avond brengt geen koelte. Het lijkt of alle straten en gebouwen de warmte uitademen die ze gedurende de dag in hun stenen hebben opgeslagen. Na een avondlijke wandeling langsheen steile steegjes en met blauwe azulejos geplaveide wanden vinden we ons pensionnetje terug. Op de krappe kamer is het (bijna) te heet om te vrijen. Ook het slapen kost moeite.

Dag 1

Het grote werk begint: een dagtocht van maar liefst zesentwintig kilometer. We kunnen pas goed en wel vertrekken om tien uur, waardoor we de kans verkijken om in de koele ochtenduren te stappen. We zijn namelijk verplicht te wachten op het openingsuur van de kathedraal om onze credencial, het officiële pelgrimspasport, aan te schaffen. Dat document moet in elke haltplaats afgestempeld worden en dient als bewijs van voltooiing na aankomst in Santiago.

Zoals verwacht is het wandelen in de warmte geen sinecure. Ingevet met factor 30 zonnecrème en met vele liters water halen we ternauwernood de finish. Voor het bijvullen van onze veldflessen rekenen we op mededogen van de plaatselijke bevolking en op drinkfonteintjes. Dat blijkt nog goed mee te vallen: we passeren regelmatig voorbij een cafeetje waar we kosteloos water kunnen bijtanken. Al het vocht dat we opslokken wordt onmiddellijk uitgezweet. Plaspauzes zijn volkomen overbodig en mijn T-shirt krijgt allures van een natte dweil. Hoe dan ook: transpiratie is een behoorlijk efficiënt koelsysteem. Het minste briesje op je bezwete huid maakt de hitte draaglijker.

De herberg van San Pedro de Rates, de eerste overnachtingsplaats, kost ons geen cent. Bij aankomst zitten een donkere Hollander, een bleke Duitser en twee Oostenrijkse meisjes op het terras , allemaal twintigers. Een Hollander en een Duitser: die komen lekker gratis logeren voor een week of twee. Mooi goedkope vakantie! Niets van aan. Beiden blijken ervaren pelgrims: veteranen van de Camino Frances. De jongeheren zijn onderweg compagnons de route geworden. Nu zijn ze met de Oostenrijkse meisjes aan de praat geraakt. De Duitstaligen vormen een drievierde meerderheid in het gezelschap, maar desondanks verloopt de conversatie in het Engels. De Duitser is fel gekant tegen Duitse militaire aanwezigheid op buitenlandse missies. “We already fucked it up twice” zegt hij, doelend op de twee wereldoorlogen. Een van de twee Oostenrijkse meisjes is van Servische komaf en voelt haar in die hoedanigheid medeplichtig aan de volkerenmoord van Srebenica. Hoe komt het dat dergelijke nationale trauma’s maar niet verwerkt geraken? Waarom voelen jonge mensen zich schuldig voor iets wat ze zelf nooit hebben meegemaakt? Het is goed te erkennen dat bepaalde gebeurtenissen in het verleden tot de zwartste bladen van de geschiedenis behoren. Waarom echter schuld voelen voor iets wat in voorgaande generaties heeft plaatsgevonden? Ieders bloed heeft bloed doen vergieten, al zal de ene meer generaties moeten teruggaan dan de andere. Zolang het maar niet opnieuw gebeurt, zolang je er zelf maar niet verantwoordelijk voor bent.

De avond werpt een sluier over de witte huizen van het dorpje. Ons reisboekje verklapt het volgende over onze overnachtingsplaats: “you might even be lucky enough to experience the wonderful ritual of the flaming queimada.” De queimada is een brandewijn op smaak gebracht met koffiebonen, suiker en de pel van citroenen. Nu ja, op smaak gebracht; niet echt mijn smaak. Het bereiden van de queimada verloopt volgens een ritueel met Keltische wortels, typisch voor Galicië en Noord-Portugal. De drank wordt in brand gestoken, waarna ze een tiental minuten wordt omgeroerd. Intussen worden occulte spreuken gereciteerd met als doel boze geesten uit de buurt te houden. Wij zijn, samen met een oude Griek en voorgenoemde twintigers, lucky enough getuige te mogen zijn van het mysterieuze gebeuren. De drank moet branden tot de vlammen blauw zijn, dan pas mag ze geschonken worden. In tussentijd vraagt de druïde van dienst - Nuno Ribeiro, de vriendelijke bezieler van de herberg – aan ieder van ons een liedje te zingen uit ons thuisland. Help: ik zingen? Terwijl dat volk naar mij staat te kijken? Nuno vraagt ons de spits af te bijten. Angstig kijk ik naar Iebe, die op haar beurt besluit ‘Op een kleine paddestoel’ in te zetten. Bedeesd kweel ik wat mee, terwijl ik bedenk dat er veel mooiere en typischere liedjes voorhanden zijn uit ons Vlaand’renland. Vervolgens komt de ultieme vernedering: de Nederlander begint ‘ons’ liedje mee te zingen, hij overstemt ons zelfs. Ach, opdracht volbracht, hoewel dat beter kon gezien mijn ervaring met jeugdreizen van de christelijke mutualiteit. Nu is het aan de overige pelgrims om het beste van zichzelf te geven. De Nederlander kiest voor het Wilhelmina. Hij zingt uit volle borst, met voorvaderlijke trots, hoewel zijn huidskleur een vreemde afkomst doet vermoeden. Zou het WK voetbal daar voor iets tussen zitten?

De queimada brandt blauw. Tijd voor het inschenken van de tasjes en gedaan met zwansen? Dat is buiten Nuno gerekend. Ieder moet één voor één naar de kolkende ketel komen, met de pollepel wat drank opscheppen en het vervolgens van op een hoogte terug in de pot gieten. Een mooie blauwe gloed stroomt dan uit de lepel, het lijkt wel lichtgevend plasma. Tijdens deze handeling dient men een wens uit te spreken. Hebben wij pech dat er een Nederlander in ons gezelschap verkeert, anders hadden we kunnen zeggen wat we maar willen! Die Griek heeft makkelijk spreken, niemand verstaat een jota van wat hij zegt. Ik verplicht mezelf mijn schroom opzij te zetten en loop naar de kom toe. Tenslotte gaat het om een mooi symbolisch en sfeervol moment. Vooruit dan maar: “Vrede overal en voor iedereen”. Nog geen vijf seconden in de kom staan roeren en ik stap al terug naar mijn plaats; ik heb me er gemakkelijk van afgebracht. Nochtans gemeend, mijn kinderlijk utopische wens. De meeste andere aanwezigen spreken een realistischere wens uit, met name dat iedereen behouden en gezond in Santiago zou mogen aankomen. Na de intimistische avondsluiting is het bedtijd. We delen de slaapzaal met de Oostenrijkse meisjes. Met anderen in een dormitorium en Iebe in een ander bed; dat zal wennen worden.

Geen opmerkingen: