Het is in de stad
gemiddeld 3 graden warmer dan op het platteland. Op een hete dag sprak ik met
Marie-Leen Verdonck, doctoraal onderzoekster aan de faculteit
Bio-Ingenieurswetenschappen van de UGent, over dit stedelijk
hitte-eilandeffect.
Er is op dit moment
(woensdag 25 juli) toevallig een hittegolf aan de gang. Hoe groot is het
stedelijk hitte-eiland effect nu?
Dat hangt af van een hele hoop
parameters zoals temperatuur, bewolkingsgraad en windsterkte. De verschillen in
luchttemperatuur zijn het grootst ‘s nachts. Overdag zal het niet alleen in de
stad, maar ook op het platteland warm zijn. Dan gaat het vooral over de
instraling door de zon. De windcirculatie zal misschien wel wat slechter zijn
in de stad, waardoor je minder het gevoel gaat hebben dat er een verkoelend
windje is. ’s Nachts is het verschil in temperatuur groter. De stad neemt heel
veel warmte op, omdat de verhouding verharde oppervlakte ten opzichte van
onverharde oppervlakte groot is. Die warmte wordt ‘s nachts weer afgegeven. De
afgestraalde warmte zal in de stad bovendien langer blijven hangen omdat ze
wordt weerkaatst door de aanwezige gebouwen. Op het platteland zal die
afgestraalde warmte sneller in de atmosfeer terechtkomen. Voor het hitte-eiland
effect zijn dus zowel verharding als ruimtelijke structuur bepalende factoren. Bovendien
zijn ook de weerscondities belangrijk: als je een windstille nacht hebt zonder
wolken dan ga je een veel groter verschil waarnemen tussen stad en platteland. Op
een bewolkte nacht zal er inhibitie zijn door de wolken, en zal er ook op het
platteland minder verlies van warmte zijn. De wolken vormen als het ware een
soort van buffer, waardoor het verschil tussen stad en platteland kleiner is.
Is er ook een
verschil merkbaar in de winter?
Ook in de winter is de stad
warmer. Dan is het echter niet zo’n groot probleem: dat het warmer is in de
stad kan zorgen voor een lager energiegebruik. Het verhaal is natuurlijk
complex: ook het energiegebruik draagt ertoe bij dat de stad opwarmt. Ook in de
zomer heeft energieverbruik in de stad een aandeel in de opwarming in steden,
maar dat aandeel is relatief gezien veel kleiner. In de winter is het aandeel
van zogenaamde antropogene warmte veel belangrijker. Ook auto’s zorgen voor een
input van warmte in het systeem. Samengevat is er in de winter ook een
stedelijk warmte-effect, maar daar ligt niemand van wakker.
© Marie-Leen Verdonck |
Waarom zouden we ons überhaupt druk maken over dat stedelijk hitte-eiland effect?
Omdat heel veel mensen daar van
afzien. Iedereen heeft last van die hitte. Het is allemaal niet zo erg als het
maar eens om de zoveel tijd gebeurt, maar de verwachting is dat het als maar
meer zal voorkomen. Op vakantie is dat nog te verdragen: dan neem je een
verkwikkende duik in de zee of in het zwembad. Als je moet werken is het een
ander verhaal. Daarenboven is het natuurlijk zo dat kwetsbare mensen, zoals
ouderen, een hogere sterftekans hebben tijdens hittegolven. Die sterfgevallen
zijn ook maar een fractie van de hospitalisaties door de hitte. De
maatschappelijke kost van die hitte is enorm.
Jouw werk focust op
zogenaamde Lokale Klimaatzones, kan je die eens toelichten?
Die lokale klimaatzones
beschrijven bepaalde structurele kenmerken van de bebouwing. Niet alle steden
zijn hetzelfde, maar je vindt in alle steden gelijkaardige types bebouwing
terug. Een voorbeeld is ‘Compact Highrise’: compacte hoogbouw. Dit kennen we
bij ons minder, maar zie je veel terug in bijvoorbeeld China en de VS. Het idee
is dat elk van die zones een specifiek thermaal gedrag hebben: zo is compacte,
hoge bebouwing warmer dan een meer open structuur met meer vegetatie. Voor mijn
doctoraat heb ik de steden Brussel, Antwerpen en Gent in dergelijke zones
opgedeeld. Als men spreekt over het hitte-eiland effect heeft men het doorgaans
over de stad versus het platteland, maar eigenlijk zijn er binnen een stad ook
grote verschillen. Het is zeker relevant om daar naar te kijken. Je kan wel
zeggen dat onze stedelijke planning beter moet, maar hoe dan? Inzichten in dat
binnenstedelijk hitte-eiland effect kunnen daarbij helpen. Bij hittegolven heb
je een maximale dagtemperatuur, en een minimale nachttemperatuur. Vaak wordt
tijdens een hittegolf die maximale dagtemperatuur bijna overal bereikt, terwijl
die minimale nachttemperatuur enkel in zones met compacte bebouwing wordt
overschreden. Net die minimumtemperatuur is belangrijk: als mensen ook ’s
nachts niet aan de warmte kunnen ontsnappen, dan begint de hittestress zich op
te bouwen.
Wat zijn in Gent de warmste buurten?
Voorbeelden van Lokale Klimaatzones. (A) Compact highrise. (B) Compact lowrise. (C) Open midrise. Aangepast van Stewart, I.D. and T.R. Oke, 2012: Local Climate Zones for Urban Temperature Studies. Bull. Amer. Meteor. Soc., 93, 1879–1900, https://doi.org/10.1175/BAMS-D-11-00019.1 |
Wat zijn in Gent de warmste buurten?
Het oude, historische centrum is
het warmst. De haven is ook heel warm, omdat daar heel veel activiteit is, en
omdat het daar erg verhard is. Er is daar ook veel water, maar het verkoelende
effect daarvan spreidt zich niet zo ver uit. Er is in Gent ‘s nachts een
duidelijke temperatuurgradiënt van de binnenstad naar buiten toe. Hoe minder
compact en lager de bebouwing, hoe koeler. Ik woon zelf in Sint-Amandsberg, in
de richting van Lochristi. Als ik van Gent naar huis fiets passeer ik enkele
apotheken met een thermometer. Op een warme zomeravond zie ik mooi de
temperatuur dalen hoe verder ik van het centrum ben. Dat is natuurlijk geen perfecte
meting, maar je ziet wel een temperatuurverschil van 3 of 4 graden. De
dichtheid van de bebouwing wordt lager naarmate je de stad uitrijdt: er is meer
groen en de structuur wordt open, waardoor de warmte sneller ontsnapt. In
Brussel is het centrum met compacte bebouwing nog veel groter, en worden er ook
veel mensen blootgesteld aan die stedelijke hitte. We zitten in België met een
erg oud gebouwenpatrimonium, dat in energetisch opzicht heel slecht is. Het is
ook heel moeilijk om die oude woningen tot een goed energieniveau te brengen. Ik
woon zelf in een huis van de jaren 30. Om daar een goed energiepeil te bekomen
is een dure totaalrenovatie nodig. De vraag is wat we moeten doen met die oude
woningen. In het centrum heb je natuurlijk oude huizen waar je niet aan mag
komen omwille van hun monumentale waarde, maar daar buiten zit je wel met een
gigantische stock aan eengezinswoningen die misschien wel klaar zijn voor de
sloop. Je zou per huis kunnen gaan renoveren, maar ik denk dat het beter is om
op wijkniveau te gaan kijken naar hoe we op een structurele manier aanpassingen
kunnen doen met betrekking tot klimaatbestendigheid. We mogen ons niet
beperkten tot het renoveren van individuele huizen, maar moeten hele wijken
hertekenen in functie van de leefbaarheid.
Bedoel je dat we buurten moeten heropbouwen?
Dat is nogal drastisch. We kunnen
niet van vandaag op morgen alles platgooien, maar het is wel belangrijk om daar
als overheid over na te denken. Hoe kunnen we echt op een structurele manier
wijken klimaatbestendig maken? Elke stad zet in op klimaatadaptatie, maar het
gaat daarbij doorgaans over water en vegetatie, en te weinig over de structuur
van de stad. Dat is natuurlijk ook veel moeilijker. We gaan het
temperatuurverschil tussen stad en platteland nooit volledig kunnen wegwerken,
maar we kunnen wel proberen om het verschil zo klein mogelijk te maken. Daarvoor
zijn water en groen belangrijk, maar is dus ook een verandering in de
stedelijke structuur nodig. Een park geeft bijvoorbeeld wel verkoeling, maar
twee straten verder is dat effect al weg.
Kan Gent leren van andere steden? Zijn andere steden er beter of slechter aan toe?
De voorbeeldstad bij uitstek is
Kopenhagen. Daar is men al sinds de jaren zestig heel planmatig met ruimtelijke
ordening bezig. De problemen van Gent zijn dezelfde als die van Brussel en
Antwerpen: hier waren geen plannen. Ze zijn daar in Kopenhagen al heel vroeg
beginnen nadenken over hoe de stad moet groeien: centraal de kernstad, radiale
toegangswegen met bebouwing, en daartussen groene en blauwe lobben. Zo zorg je
ervoor dat de kernstad direct toegang heeft tot ecologische infrastructuur, te
voet of met de fiets bereikbaar. Heel veel steden die met klimaat bezig zijn
kijken naar zo’n lobbenmodel als voorbeeld, maar natuurlijk is het niet
gemakkelijk om dat nu te implementeren, want dan moet je ook hele buurten met
de grond gelijk maken.
Hoe moet het dan verder met onze ruimtelijke planning?
Vlaanderen heeft een nieuwe visie
rond ruimtelijk beleid, met onder andere de betonstop. Die betonstop komt wel
heel laat. De visie is er dus wel, maar het staat niet erg concreet
uitgeschreven. Het blijft een beetje op de vlakte. Er staan zaken in die in de
richting gaan van drastische ingrepen op wijkniveau. Men kan ook inzetten op
verdichting en kleinere woonunits. De vraag naar kleinere woningen groeit ook
omdat de gezinnen kleiner zijn. Eigenlijk impliceert dit dat wat er nu is moet
worden afgebroken. Als de betonstop van kracht is kan je ook geen bijkomende
ruimte innemen. Het is nodig dat die ruimtelijke visie concreet wordt: de
problemen dienen zich aan maar de oplossing is nog niet uitgewerkt. Wat we nu
nauwelijks hebben in Vlaanderen is ‘open midrise’. Dat is een goede optie voor
de toekomst. Het gaat over gebouwen tot 10 verdiepingen hoog. Dat zou een
alternatief kunnen zijn voor onze standaard rijhuizen. Tussen dergelijke
appartementsgebouwen is er dan plaats voor heel veel groen. Los van hitte is
het verhaal van water in de stad erg belangrijk. Er is in de stad een grote
vraag naar water, terwijl het aanbod laag is, omwille van het gebrek aan
infiltratie van water. De structuurveranderingen die nodig zijn om iets te doen
aan het hitte-eiland effect, zoals ontharden, zijn ook relevant voor waterbeheer.
Hitte en droogte zijn nauw met elkaar verbonden. Het dorre gras hier buiten in
de campustuin zorgt nu niet voor verdamping, terwijl dat normaal wel zo is en
zo voor een verkoelend effect zorgt.