zaterdag 17 november 2012

Funeral


Eén november, we staan aan het graf van mijn grootvader. De ingegroefde letters hebben een nieuw likje witte verf gekregen, zijn naam is weer zichtbaar. Twee jaar oud was ik toen ‘peter’ stierf. Mijn herinneringen aan hem bewegen niet, het zijn tweedimensionale afbeeldingen. Eigenlijk is hij nooit echt dood geweest voor mij. Toen ik goede cijfers kon voorleggen op mijn rapport keek hij van bovenuit goedkeurend toe.  Als ik iets deed wat niet door de beugel kon draaide hij zich om hier in zijn graf. Een levende dode met twee huizen; in de hemel en in de grond. Op naar het volgende graf. Vandaag is er veel leven op het kerkhof. De chrysanten doen in al hun kleurenpracht hun best om de drukkende grijste van de hemel te counteren, iets waar ze maar half in slagen. Ze hebben hun imago als treurbloem tegen zich. Vandaag herdenken we de doden. Voor de overige dagen van het jaar volstaan de foto’s op het dressoir.



Je zou Arcade Fire kunnen omschrijven als een meerkoppig rockorkest gecentreerd rond het echtpaar Win Butler en Régine Chassagne. Een band met een familiale spil: naast het getrouwde koppel is ook (schoon)broer Will Butler een vaste waarde. Arcade Fire heeft een zeer kenmerkende klanktaal: een orkestrale dynamische sound, gevoed door het rijke instrumentarium dat naast de gebruikelijke instrumenten (gitaar, bas, drum, synths) een heel bataljon strijkers behelst, aangevuld met andere naar rocknormen exotische instrumenten. Dit gegeven zorgt voor zeer klankrijke platen en uiterst energieke liveoptredens. ‘Funeral’, de eerste worp van de Canadese band uit 2004, is opgedragen aan alle dierbaren die in de periode voorafgaand aan de opnames het loodje legden. Opa’s, oma’s, een tante. De debuutplaat wijden aan zo’n zwaar onderwerp getuigt van lef voor een jong groepje dat net komt piepen op de indiescene. Een debuut dat stilstaat bij het einde. Toch is de plaat geen requiem geworden. De dood komt niet in alle songs aan de oppervlakte. De plaat gaat over zoveel meer: over de kindertijd, over de buurt waarin je opgroeit, over meedogenloze winterdagen...

Mijn eerste les over de echte betekenis van het werkwoord ‘sterven’ kwam er met de dood van onze dwergkonijnen. Grijsje eerst: onthoofd door een roofvogel. Papa Beer, Vlekje, Witneusje: de gevreesde konijnenpest. Van de ene dag op de andere. Wat stoffelijk van hen restte werd begraven onder het gazon. Witneusje was mijn favoriet. Ik zag hem in gedachten over de tuin zweven. Boven de Amerikaanse eiken, voorbij de conifeer, over het tuinhuis, boven de weide en dan weg. Als laatste ging Wolleke, geveld door de tijd. Een ongelijk gevecht.

‘Funeral’ wordt op gang getrokken met ‘Neighborhood #1 (Tunnels)’. De buurt waar je opgroeit doorloopt een omgekeerde groeibeweging. Heel groot als je klein bent, beklemmend klein als je de laatste groeispurt hebt ingezet. In een tussenstadium dagdroomt een jongen over sneeuw die zijn wijk begraaft en een tunnel die ontsnapping biedt, weg van het rumoer van ruziënde ouders. Oeverloos romantische fantasieën van een kind in een latente, prepuberale fase, nog even gevangen in het roggeveld. Door de tunnel naar een meisje, en dan namen bedenken voor de toekomstige kindjes. Alle andere namen vergeten. Gelukkiger worden dan de ouders. Muzikaal valt het typische, wat neurotisch aandoende stemgeluid van Win Butler op, geruggensteund door een monotonische puls die doorheen een groot deel van de song blijft voortjakkeren. In ‘Neighborhood #2 (Laïka)’ loopt grote broer van huis weg, op avontuur. Laïka was de eerste hond in een baan rond de Aarde. Ze bracht het er niet levend vanaf. Is grote broer hetzelfde lot beschoren? Wat de buren denken over de verdwijning lijkt voor de ouders van groter belang dan de verdwijning van hun zoon zelf. Toen hij nog thuis woonde voerde hij vaak een schouwspel op voor de buren. “When daddy comes home you always start a fight, so the neighbors can dance in the police disco lights”. Zijn verdwijning is wellicht onrustwekkend… In ‘Une année sans lumière’ horen we flarden Frans. De band heeft zijn uitvalbasis in Montréal, een grotendeels Franstalige stad in Québec. Régine Chassagne neemt de backing vocals voor haar rekening. Naar het einde toe gaan alle remmen los in een uitbundige finale die zichzelf lijkt voorbij te hollen. Karakteristiek voor Arcade Fire.

Vorig weekend bracht ik een bezoek aan de Westerbegraafplaats. Heel wat monumentale graven in het oudere gedeelte. Dit is het Geuzenkerkhof. Geen obligate kruisbeelden hier. Kleine Griekse tempels, gevleugelde oude mannen, hier en daar zelfs ontblote vrouwenborsten. Achter het oude kerkhof ligt het nieuwe gedeelte. Bescheidener van opzet. Ik zoek er het graf van mijn neef. Hij stapte tien jaar geleden uit het leven, de vrijdag voor Pasen. Die ochtend vroeg naar Frankrijk vertrokken, meerijden met een schoolkameraad en zijn familie. Verstek gegeven op school, de dag van het rapport nota bene. Zuurtjes, mijn favoriete snoepjes, blijven aan mijn tanden plakken. Het vooruitzicht van een mooie Paasvakantie. En dan dat verschrikkelijke nieuws… Hij was eenentwintig, ik ben nu drieëntwintig. Hij is nog steeds mijn grote neef.

In ‘Neigborhood #3 (Power Out)’ houdt een tirannieke vorst Montréal in een ijzige wurggreep; een ijsstorm legt het elektriciteitsnet lam. Ook de track zelf komt nogal stormachtig over. Zelfs naar Arcade Fire standaarden bovengemiddeld energiek. Overdonderend mooi in al zijn geweld. Er zit een dubbele bodem in de tekst. De inspiratie kwam van Chassagnes herinneringen aan de ‘Great Ice Storm’ van 1998. Butler grijpt deze storm en de daaropvolgende energiepanne aan om er een allegorische dimensie aan te geven: “And the power’s out in the heart of man, take it from your heart put in your hand”. Met ‘Neigborhood #4 (7 kettles)’ verblijven we nog een laatste keer in de buurt, waar de tijd zijn sporen nalaat, “killing old folks, wakin’ up babies”. Een continuïteit van dood en geboorte, geboorte en dood. Deze continuïteit zit ook in de muziek vervat, in de gedaante van een minimalistische motor onder het nummer die netjes op de maat slaat. Daarboven voegen strijkers een melancholische toets toe. Deze rustige track evoceert verdriet, misschien zelfs depressie. Op het einde lijken de strijkinstrumenten gestemd te moeten worden. Kant A besluit dissonant.

We zijn aangekomen bij het graf van pepe. Speciaal voor de gelegenheid opgekalefaterd, zoals zovele graven voorafgaand aan vandaag. De boodschap moet overkomen: we dragen zorg voor onze doden. Had pepe nog geleefd dan zou hij vandaag tachtig jaar geworden zijn. Zijn verstopte bloedvaten hebben er anders over beslist. Een aanval op kerstdag 2001, tijdens de aperitief. De MUG was er net op tijd bij. Een chirurgische ingreep twee dagen daarop was er te veel aan. De pas ingebrachte pacemaker heeft geen diensten meer bewezen aan zijn kapotgerookte hart. Kerstmis in mineur. Toen ik het nieuws vernam was een vriend bij mij om te biljarten. Diezelfde kameraad waarmee ik later dat schooljaar naar Frankrijk vertrok. Ik had geen tranen klaar om mijn verdriet te uiten, hoewel ik erg op mijn pepe gesteld was. In die periode had ik enkel tranen veil voor het klein egoïstisch verdriet van een stukgesprongen cellosnaar of een onbereikbare schone. Geen gulle tranen voor de dood van dierbaren, dat liet ik aan anderen over.

‘Crown of love’ is een zwierige wals over de ziekelijke manie van premature verliefdheid. Een manie die pijn doet en groeit als kanker. Een manie die alleen wordt beleefd op de slaapkamper, nu en dan onderbroken door mama die onaangekondigd komt binnengewandeld. Een manie die soms resulteert in automutilatie. Zoals dat meisje uit mijn klas dat haar arm bewerkte met een passerpunt toen haar vriendje het met haar voor bekeken hield. Zou ze er littekens aan overgehouden hebben? Halfweg het liedje komt Régine haar echtgenoot vocale bijstand verlenen, lichtjes naast de toon maar zeer geslaagd. Op het einde wordt de ternaire maat verbroken voor een binair metrum. ‘Wake up’ is één van de landmark songs op de langspeler. Het nummer opent met één van de bekendste gitaarriffs uit de moderne rockgeschiedenis. Toch opmerkelijk als je bedenkt dat de riff uit slechts één noot bestaat. ‘Wake up’ is een pentatonisch anthem gericht aan opgroeiende kinderen. Toch komt ook de dood, voor de gelegenheid in de gedaante van magere Hein, om het hoekje kijken: “I can see where I am goin’ to be when the reaper he reaches and touches my hand”. Het exotische karakter maakt ‘Haïti’ een aangenaam buitenbeentje. We zijn in deze song heel ver verwijderd van de ‘Neigborhood’ die side A domineerde. Régine Chassagne gaat in op haar Haïtaanse roots en het dictatoriale regime van Papa Doc (François Duvalier), die haar familie indertijd naar Canada joeg.

Mijn zus was als kind bang van de dood. De gedachte hield haar dikwijls uit haar slaap. ‘Ik wil niet dood’, weerklonk dan jammerlijk op de gang. Daar had ik geen last van. Als ik wakker lag was dat omdat ik bang was van de slaap. Vooral dan het moment waarop je in slaap valt en je bewustzijn tijdelijk de laan uitstuurt. Een soort van dagelijkse repetitie voor het sterven? Het hield me statistisch gezien vaker wakker op zondagavond dan op andere avonden. Het einde van het weekend en de noodzaak om goed uitgerust aan de nieuwe schoolweek te beginnen, wat mij een extra psychologische druk oplegde, zal daar wel iets mee te maken gehad hebben.



‘Haiti’ loopt naadloos over in ‘Rebellion’. Deze vierde single werd voorzien van een heel poëtische videoclip die zich afspeelt in een herfstige voorstad. De band komt in marsformatie aangewandeld. Geen Marche funèbre, veeleer een revolte. Onderweg worden kinderen, die achteloos langs de weg liggen te slapen, gewekt en meegelokt. Uiteindelijk leidt de optocht naar een bos met een handvol verlaten grafstenen. Tussendoor wordt met een deken gezwaaid boven een meisje dat vredig in haar bed ligt te slapen. De videoclip brengt de twee hoofdthema’s van Funeral, de dood en de kindertijd, samen. Na ‘Rebellion’ hebben we nog ‘In the Backseat’ te goed. Over de auto waarin het als kind zo gemakkelijk wegdromen en slapen is op de achterbank, het geruis van de motor en de cadans van het wegdek als wiegenlied. Tot je zelf achter het stuur plaatsneemt. Het behalen van het rijbewijs wordt zowat aanzien als het officieuze startpunt van de volwassenheid. Mij heeft het alvast de nodige moeite gekost. Mijn oma heeft leren rijden door heel goed te observeren hoe haar vader de wagen bestuurde. Ik kan het mij moeilijk voorstellen. Toen ik vroeger vooraan in de auto mocht postvatten had ik geen oog voor de handelingen die papa in staat stelde het voertuig te starten en te besturen. Of ik nu vooraan of achteraan zat: telkens keek ik naar buiten. Chauffeur zijn brengt grote verantwoordelijkheden met zich mee. Alleen al in België kwamen vorig jaar ruim 800 mensen om in het verkeer, en raakten een kleine 50 000 mensen gewond. Het lijkt wel oorlog op de openbare weg. Régine zingt: “Alice died in the night. I’ve been learning to drive. My whole life”, waarna ze begint te schreeuwen. Aanzwellende strijkers en een Franse hoorn, een crescendo als een aanwakkerend en uitbreidend vuur. Dan pizzicato en enkele pianoslagen, zachtjes nasmeulend. ‘Funeral’ brengt vuur in donkere dagen. 

zaterdag 6 oktober 2012

Vakantie op het eiland Serendip


“It’s alright ma, it’s life, and life only” (Bob Dylan)

Avond op het terras van het Galle Fort Hotel. “Alle logica verdwijnt van zodra de slaap intreedt”. Je tilt het gesprek naar een hoger niveau als je het woord neemt, die gave heb je. Je hebt wel wat goed te maken. Gent ligt niet aan zee en de Gentse feesten zijn geen ordinaire zuippartij maar een cultureel en muzikaal volksfeest. Wat is dat toch altijd met die Antwerpenaren? Altijd die laatdunkende opmerkingen. Maar dromen kennen geen logica, dat moet jou, met al jouw logisch denkvermogen, in het bijzonder opgevallen zijn. Ik heb het onlangs nog mogen ondervinden, en vermoed dat die malariapillen het effect versterken.



Tien dagen geleden. Eerste nacht in het ‘Oasis Tourist Welfere Centre’ (sic), Dambulla. Erg warm, geen airconditioning, geen ventilatie. Het lijkt rustig, tot we de lichten doven en proberen te slapen. De wind schakelt bij en blaast met korte stoten warme lucht door het pensionnetje. De straathonden beginnen te huilen als wolven. Wat is er op til buiten? Hier binnen ga ik de strijd aan met mijn muskietennet; ik lig er veeleer tegen dan onder. Ik weet mij te bevrijden. Mijn kompaan naast mij ligt er nog netjes onder. Hij heeft de slaap al omarmd. Om de muggen weg te houden wrijf ik me in met insectafwerende gel. Na enige tijd stort het pension zowat in onder het geweld van de beukende wind. Alsof het niet van steen, maar van stro of hout gemaakt is. De honden zwijgen. Een slang glijdt onder de gammele deur van de slaapkamer naar binnen. Ik lig het dichtst bij de deur, en voel het gluiperige creatuur al vlug langs me heen glijden. Dan een beet in mijn linkerzij, niet al te pijnlijk. Een krait, Bungarus ceylonicus? Ik schiet wakker. De geur van DEET vermengd met zweet. Ik val terug in slaap, voor een droomloze fase. Dan opnieuw wakker door een paar tikjes in mijn rechterzij, kennelijk afkomstig van Willem. Ik mompel iets tegen hem, nauwelijks hoorbaar, onverstaanbaar. In de ochtend blijkt dat ik die nacht een lange toespraak heb gehouden in het koeterwaals. Zelfs Jonas, in de aanliggende kamer gestationeerd, heeft het gehoord. De tikjes in mijn zij hadden tot doel mij uit mij uit mijn droom te wekken, in de hoop dat ik de droommaterie zou onthouden. Tevergeefs. Praten in de slaap heeft niets van doen met dromen. 

Wat ging er aan deze nacht vooraf? Drie dagen. De eerste slijten we in Kandy, het spirituele hart van de Singalese cultuur. Dichte horden mensen schuiven aan op blote voeten om de hoektand van de Boeddha te gaan aanbidden. Bizar. ’s Avonds wonen we een Singalese dans- en drumvoorstelling bij. Een gevecht om de ogen open te houden. Het was een lange dag voorafgegaan door een korte nacht waken in het vliegtuig. Daags erna avontuur aan 65 dollar per persoon. Onderweg naar het Knucklesgebergte passeren we theeplantages die eigendom zijn van de staat. Tamilvrouwen werken er aan een hongerloon van 500 rupees per maand, tenminste als we onze gids mogen geloven. Onder het alziend oog van de grote leider, van Singalese signatuur, die overal langs de weg te vinden is op metershoge panelen. Die minzame glimlach, die visionaire blik. In werkelijkheid is die man een oorlogsmisdadiger die verantwoordelijk is voor tienduizenden Tamil burgerslachtoffers. Een Tamilgids leidt onze expeditie door de nevelwouden die het Knuckles massief bedekken. Voor de gelegenheid is het massief niet in dichte nevelen gehuld; ik verbrand mijn nek terwijl we op de top picknicken. Bloedzuigers zijn met ons meegereisd. We zijn een zeldzaam feestmaal voor deze hematofage schepsels. Willem is met zijn AB-bloed veruit het meest geliefd. Het bloed loopt van zijn schouders, uit zijn navel, langs zijn enkels. De horror! De horror! Tweemaal leeggezogen die dag, veel bloed en geld verloren.

Op de derde dag komen we toe in het Oasis Tourist Welfere Centre. Het oude dametje dat de zaken er waarneemt verzorgt er ons welzijn door met regelmaat een pot zwarte thee te zetten. Spotgoedkoop pensionnetje. Als je er een sanitaire stop inlast of een douche neemt word je aangestaard door kikkers en hagedissen. Erg charmant. Na een uitstap naar de rotscitadel van Sigiriya bij valavond missen we de laatste bus terug  naar Dambulla. Een tuktuk dan, geen keuze. Vrezen voor een fataal ongeval in het chaotische verkeer, en intussen meer fijn stof binnenkrijgen dan goed is voor een heel jaar. De chauffeur prijst ons de lokale hoeren aan. “Ficky ficky, twenty dollar”. Niet voor ons meneer. Terug in de hostel zien we jou de afwas doen. “Een mooie verschijning”, denkt Jonas hardop, zich niet realiserend dat je dezelfde taal spreekt als hem. Als we terugkomen van het avondeten zien we jullie drie aan het tafeltje in de gang zitten. Je nog bleke benen amper verpakt in denim hotpants, op jouw gezicht de blos van een plukklare framboos. Je leest dezelfde reisgids als ons; dat schept een band. Wij nemen plaats aan de tafel in Jonas’ kamer, aan het eind van de gang. Ik laat een pot thee aanrukken en geef het woord aan Bob Dylan. Bootleg Series Vol. 6: Bob Dylan Live 1964, Concert at Philharmonic Hall.  ‘Spanish Harlem Incident’. “The night is pitch black, come an’ make my pale face fit into place, oh please! Let me now, babe, I’m nearly drowning, if it’s you my life lines trace”. Wij spelen ‘Jungle Speed’ en jullie gaan slapen, en dan komt die turbulente nacht.


Tegen dat wij opgestaan zijn, klaar om op zoek te gaan naar ontbijt, zijn jullie al een poos vertrokken. Tijd voor twee dagen UNESCO-werelderfgoed. Fietsen door eeuwenoude ruïnesteden, stofvreten tussen de talrijke monastieke en profane resten. We leren alle houdingen van de Boeddha kennen en bereiken ons Dagoba-verzadigingspunt. Na tweeëneenhalve dag hebben we genoeg cultuur opgeschrokt. We verlaten onze uitvalbasis in Dambulla en nemen afscheid van de bejaarde gastvrouw. In het gastenboek bedanken we haar voor de lekkere thee en verzoeken we haar de groeten te doen aan het gedierte in de badkamer. Een ander bericht in het gastenboek herinnert aan jullie verblijf. Door alle drie ondertekend. We plaatsen de namen bij de gezichten en doen dat correct, zo ondervinden we later. In twee etappes naar Nuwara Eliya, hoog in het heuvelland. In de eerste bus één en al chaos, veel te luide muziek en een Singalese schone. Ambiance verzekerd. In de tweede bus, een klein privé-exemplaar; airconditioning en een jongen die om de haverklap moet overgeven. Eenmaal boven zitten we in de regen en de mist, bij nog geen 20°C. Zeven graden noorderbreedte; een boogscheut van de evenaar. Je zou het niet vermoeden. België smelt intussen: in Ukkel wordt 34°C gemeten. Onze zoektocht naar accommodatie heeft iets van een helletocht. De duivel van dienst heeft bloeddoorlopen ogen en leidt ons naar volle kamers en dure hotels. Met een dollar kunnen we ons vrij kopen. Ons verblijf in de ‘The Trevene’ kost iets meer. ’s Avonds aan het haardvuur ‘Wuthering Heights’ lezen in een Engels aandoend interieur. De wind duwt de regen ongemeen hard tegen de ramen, het lijkt alsof Catherine Earnshaw komt spoken. “I’ve dreamt in my life dreams that have stayed with me ever after, and changed my ideas; they’ve gone through and through me, like wine through water, and altered the colour of my mind”. Geen dromen voor mij die nacht; enkel een verbeten strijd om het gedeelde deken. 

World’s End vroeg in de ochtend, voor de mist. Een rotswand stort zich achthonderd meter de diepte in. Veel volk: een bonte kermis aan het einde van de wereld. In de namiddag laten we ons pontificaal vervoeren naar een theefabriek en langs een resem watervallen. De wagen heeft iets van een pausmobiel. We zitten hoog, boven onze stand. Daags erna derde klasse trein naar Ella. Vier uur in een overvolle wagon naast een stinkend toilet. Dat is naar onze stand. In Ella logeren we bij mevrouw Lizzie ‘spicy’ Rodrigo. Wat een heerlijke aroma’s hier! Pittige specerijen: zwarte peper, kardemon, gember, kruidnagel, koriander, kaneel, komijn. Het groeit hier en men is er niet zuinig mee. Ik lijk de Rice & Curry maar niet beu te geraken. Avontuur op het bord. Groentencurries met exotische ingrediënten als okra, dhal en jackfruit. Onbekende en verrukkelijke smaken. Voorts oude bekenden als aubergine en tomaat in een nieuw sausje. Groene peper; niet zo pikant als de rode variant maar zeker pikant genoeg. ‘Devilled’ gerechtjes met dikke ajuinringen in een kruidig dik sopje. Sambol; straf spul voor de durvers. Exotisch fruit van allerlei slag, gaande van de bij ons ingeburgerde ananas en mango naar meer obscure vruchten zoals de doerian. Een welgekomen variatie op de eenzijdige Westerse smaken van thuis. Aan de Ravana Ella Falls ontvluchten we de massa die beneden langs de weg komt baden en plonsen. We klauteren een heel eind langs de watervallen naar boven op zoek naar een ideaal zwemplekje. Een reis is niet compleet zonder een paar schrammetjes. Jarenlange ervaring in geklauter op rotsen en gewring door dichte vegetatie komt van pas. Opgedaan langs de oevers van de Drobie en in de brousse rond Saint-Mélany, Ardèche; een tweede thuis.



In Tissamaharama is het moeilijk om de gigantische dagoba’s te ontwijken. Aan het oudste en mooiste exemplaar, daterend uit de derde eeuw voor Christus, ontmoeten we een monnik. We vermoeden dat hij ons geestelijke bijstand of spiritueel advies komt verlenen, maar in werkelijkheid komt hij bedelen. Zwak hart, dure medicijnen. Daags erna gaan we op safari in het Yala National Park. De ‘usual suspects’: olifanten, een luipaard, luie buffels, luie krokodillen, luie herten. Veel luie beesten op het heetst van de dag. En rare vogels. Terug in de guesthouse veel herkenning. Het valt op: je ziet steeds dezelfde toeristen opduiken. Een eindeloze parade van bekende gezichten. Een greep uit het aanbod, meer dan één keer gezien (niet noodzakelijk hier). Een Nederlandse familie: mama, papa en twee dochters. De ene dochter slank als de vader, de andere sleurt de tekenen van de welvaart mee, zoals haar moeder. Twee oudere Britse koppels, te zwaar: op een steenworp van een cardiovasculaire catastrofe. Een aantal jonge Franse paartjes. Een Italiaanse gelukzak met drie vrouwen, gretig aan de Arrack en de sigaretten. En jullie, hier in Tissa. Twee tafels verder aan het dineren. Had jullie eerst niet opgemerkt, te gefascineerd door het kaartspel van de Engelse meisjes aan de tafel naast ons. Ze spelen ‘Stronten’, zoals dat bij ons genoemd wordt. Net voor het slapengaan komt het dan toch tot een klein treffen. Jouw gezicht nog steeds met de  blos van een plukklare framboos, maar nu omwille van zonnebrand veronderstel ik. Twee nichtjes uit het Antwerpse en een Russische vriendin, leren kennen op Erasmus. Zo zit het. Wij gewoon drie vrienden, van in de humanioratijd. Aangename kennismaking.  



We staan op rond acht uur. Zelden zo laat opgestaan deze reis. Jullie zijn een kleine vier uur eerder opgestaan voor een halve dag safari. Aan het ontbijt krijgen we een brief overhandigd. Geadresseerd aan de “the Belgian guys”. Twee telefoonnummers, voor het geval we in Galle nog eens willen afspreken. Ik neem de brief en steek hem in mijn portefeuille; ik monopoliseer onze toekomstige lijn van communicatie. Met een halve dag voorsprong vertrekken we naar Galle. Een stadje waarvan de koloniale wortels zichtbaar aan de oppervlakte liggen. Een gereformeerde kerk vol achttiende-eeuwse  Nederlandse grafstenen. Een toegangspoort met het ‘corporate logo’ van de Vereenigde Oostindische Compagnie. Het hedendaagse Galle is een interessante smeltkroes. Naast een obligaat Boeddhistisch schrijn en twee kerken treffen we een moskee aan. Op het strand moslima’s badend in boerka. Aan de vlagrots zien we de fortspringers aan het werk. Zij verachten de dood en duiken vanop het bastion in een veel te smal en ondiep stuk zee. Nu zitten we hier op het terras van het Galle Fort Hotel dure cocktails te drinken. Een leuk verhaal over je Russische vriendin die op de bus in slaap valt en haar hoofd te rusten legt op de schouder van een Sri Lankese medereiziger, tot grote consternatie van het aanwezige publiek. Onze verhalen over gulzige bloedzuigers en een monnik die om een aalmoes smeekt. Voorts voert jouw nicht Karen graag het woord, in meer dan behoorlijk Engels. Een jaar verlof zonder wedde, een jaar om te slijten in Australië. Een vriendin van ons gaat daar de komende zeven maanden fruit gaan plukken, en trekt er ook nog op uit naar Thailand en Nieuw-Zeeland. Jij en Julia, beide intussen afgestudeerd burgerlijk ingenieur materiaalkunde, hebben elkaar ontmoet tijdens een Erasmusjaar in Grenoble. Willem vertrekt voor vier jaar naar Lausanne om er te doctoreren in de computationele neurowetenschappen. Een kennis van jullie doet een stage in Colombo. Al die Buitenlandse ervaringen en intenties; ik ben die boot aan het missen. Zal ik wel met mijn nieuwe fiets rondrijden in de Vlaamse velden; aan mij het kleine avontuur… Dan jij over dromen.    

Onze laatste dagen brengen we door in Unawatuna, aan de oceaan. Niet bepaald strandweer: regenseizoen. Ondertussen lijkt onze communicatie spaak te lopen. Na zonsondergang verveel ik mijn kompanen door hen meer dan eens te wijzen op dat ‘Green light across the bay’. Ik had het kunnen weten: Jonas is kleurenblind. Dan maar pintjes drinken in de Happy Banana. Pintjes van 625 ml, en meer dan één. Een gevarieerde reis dient bezopen op het strand te eindigen, volgens de regels van de kunst. We maken kennis met dronken Ierse studentes ‘Occupational Therapy’, hetgeen zich door onwetenden laat vertalen als bezigheidstherapie. Aan de toiletten ben ik toeschouwer van een hallucinant tafereel: twee Britten plassen tegelijkertijd in hetzelfde urinoir. Daags erna hoofdpijn en maagtroebelen, dat liet zich voorspellen. Kajakken in de branding blijkt gevaarlijker dan gedacht, en is bovendien niet de beste activiteit als je een kater te verwerken hebt.  Dan maar vroeg naar bed de allerlaatste avond.  Wakker ge-sms’t om twee uur ’s nachts. Of we komen feesten in de Karma club in Colombo? 's Anderendaags doden we onze laatste uren op de Galle Face Green in Colombo, terwijl jullie aan het fuiven zijn op het strand van Mount Lavinia. Bye bye, wij nemen straks het vliegtuig.


Oh ja, nog dit. Laatst droomde ik van het strand in Unawatuna. Jij loopt voor me, ik zie je voetafdrukken in het zand. Ik draai me om en zie mijn moeder zitten in een strandstoeltje, glimlachend. Ik keer me richting de oceaan en jij bent verdwenen. Enkel je voetafdrukken nog in het zand, tot een golf ze komt uitwissen. Mijn ma is ook verdwenen. Ik sta alleen, daar waar de oceaan een verloren stuk Indisch subcontinent komt kietelen. Ik ga niet proberen deze droom te verklaren. Het is zinloos logica te zoeken waar ze zich niet ophoudt, dat heb ik van jou geleerd.






zaterdag 29 september 2012

Born Sandy Devotional


The Triffids zijn genoemd naar de apocalyptische roman ‘The Day of the Triffids’ van John Wyndham, waarin intelligente gifplanten, triffids, de wereld veroveren. De gelijknamige band, uit Perth in West-Australië, is daar nooit in geslaagd. In 1985 sierde het groepje de cover van het Britse muziektijdschrift NME onder de titel “The year of the triffids”. Het album dat moest instaan voor de grote doorbraak kwam echter een jaar te laat uit, in maart 1986. Het momentum was voorbij. Al bij al wist ‘Born Sandy Devotional’, en de daaropvolgende albums, slechts een beperkt publiek te bereiken. Een beperkt publiek van toegewijden waartoe ik mezelf reken sinds ik de reissue van Born Sandy Devotional in 2006 te pakken kreeg. Eenmaal gestoken door The Triffids is het alsof je besmet bent door een soort van pinkstervuur. Je voelt de neiging de blijde boodschap met anderen te delen, de aandrang om van de verborgen parel een gemeengoed te maken.

Eind juni 2007. Twee vrienden en ik vieren onze achttiende verjaardag samen in een café in de Tramstraat, Heusden. Binnen in het café een amalgaam van onze genodigden en lokale klanten. Een onbekende en schaars geklede vrouw van veertig komt op nogal expliciete wijze rond mij dansen, met de goedkeuring en tot vermaak van haar veelvuldig getatoeëerde vriend. Dan maar naar buiten vluchten. Daar, met een glas jenever in de hand, luidkeels ‘Wide Open Road’ en ‘Stolen Property’ zingen, bijgestaan door een bevriende triffidist. Tot onze grote verbazing begint een andere genodigde van het feest mee te brullen, met het typische enthousiasme dat een ware Triffids-fan kenmerkt. Een medestander, een zielsverwant! Naderhand wordt duidelijk dat hij ons aan het na-apen is. Zelden zo bespot en bedrogen gevoeld als die avond.

The Triffids worden vaak in één adem genoemd met David McComb, de charismatische frontman van de band. Een man die er niet alleen muzikale maar ook literaire ambities op nahield. In voorbereiding van Born Sandy Devotional tekende hij het volgende op in zijn notitieboekje: “the theme will be unrequited love, but the language will reach way above and beyond that, very literary, to prevent from being sobby”. Hij is met glans geslaagd in zijn opzet. Andere notities gaan over zijn muzikale inspiratiebronnen. Zo duikt Tom Waits een aantal keer op en moet ‘Tender is the night’, de afsluiter van de plaat, de sfeer oproepen van ‘Stolen Car’ en ‘Wreck on the Highway’ van Springsteens album ‘The River’. Toch hebben de Triffids hun eigen karakteristieke sound. Een sound die veel warmer en weidser klinkt dan die van hun tijdgenoten, wat onder andere te danken is aan het vioolspel van Robert McComb (broer van David) en de slide guitar van Graham ‘Evil’ Lee.



Op de albumcover een obliek zicht op de mond van een zeearm; de Indische oceaan en het Australische continent in een beklemmend treffen. Het landschap speelt een belangrijke rol in Born Sandy Devotional. De eerste twee nummers spelen zich af aan zee, waar meeuwen een macaber schouwspel opvoeren en het getij zand af- en aanvoert. Later gaat het landinwaarts naar de onmetelijke West-Australische outback. Een verdord en vlak land zonder bakens, een droge oceaan. Het landschap doet dienst als symbolische ruimte, een lege onbegrensde vlakte waarin de protagonisten moedeloos ronddwalen. De troef van de liefde verspeeld en de weg kwijt. Verdwaald in de ruimte en verdwaald in het labyrint van hun sombere gedachten. 

Het album opent filmisch met ‘The Seabirds’. In het openingsshot zoomt de camera in op een figuur met zonnebril die op het strand ligt. Daar vlakbij een horde meeuwen. Ze kleuren het strand bloedrood en de hemel gitzwart. In het volgende shot zien we een man naar een rif zwemmen, zonder omkijken. Zout water in de ogen, maar daar lijkt hij geen last van te hebben. Weldra leren we wat hem fysiek gevoelloos maakt: de breuk met zijn geliefde heeft diepe wonden nagelaten. Diepe innerlijke wonden die de milde irritatie van zoutwater overtreffen en maskeren. Terug op het droge probeert een onbekende vrouw hem op te monteren. Tevergeefs. Hij gaat niet in op wat ze zegt en zoekt een uitweg in de drank. “Are you drinking to get maudlin/Or drinking to get numb?”, vraagt ze hem nog. De alcohol biedt geen verlossing. Terug op het strand smeekt hij de meeuwen om hem te verslinden. De vogels gaan niet in op zijn verzoek. Elk stervend creatuur is een potentieel aas voor de meeuwen, maar onze hoofdrolspeler is niet stervende. Hij zal moeten voortleven met zijn pijn. ‘Estuary Bed’ (het estuarium van de albumcover?) is niet zo heftig maar minstens zo mooi als het nummer dat eraan voorafgaat. Een xylofoon komt de song inkleuren. In de eerste strofe de evocatie van intense warmte; een hete zomer aan zee. Dan een beeld van twee adolescenten in elkaars armen. Later worden we gewaar dat we met herinneringen te maken hebben, niet met de werkelijkheid. Herinneringen die herhaaldelijk opduiken, zoals slib dat af- en aan wordt gevoerd in de zeearm. Het gevaar van verzanding loert om de hoek. Slib dat niet kan worden uitgebaggerd, een vlek die niet kan worden uitgewist, een geheugen dat faalt te vergeten.

In ‘Chickenkiller’ geen man die zich overgeeft aan de meeuwen. De rollen zijn omgedraaid. De dolgedraaide hoofdpersoon heeft het in eerste instantie op zijn ex gemunt, maar knalt in afwachting wat vogels af. In het refrein wordt de komst van de moordenaar ‘blij en vreugdevol’ bezongen door kinderen. Lachende mensen verzamelen zich rond de crime scene. Wellicht personages in de psychose van protagonist. We verwachten geen lachende toeschouwers, maar getuigen die verschrikt en ontzet het tafereel gadeslaan. Geen zingende, maar huilende kinderen. De sfeer wordt nog grimmiger in ‘Tarrilup Bridge’, waarin een meisje een afscheidsboodschap nalaat op de koelkast alvorens een eind aan haar leven te maken. De spooky geluidseffecten en het ijle stemgeluid van Jill Birt doen ons vermoeden dat de we naar de stem van een overledene luisteren, dat het meisje al van de  brug gereden is. Ze komt ons vanuit de dood een schuldgevoel aanpraten. De dreigende atmosfeer barst helemaal open in ‘Lonely Stretch’, dat side A mag afsluiten. De song met de meest atypische, radeloze “Sha la, sha la la la” uit de popgeschiedenis. Een man is de weg kwijt en rijdt rond in een desolaat landschap, dat symbool staat voor de mentale woestijn waarin hij is terechtgekomen sinds zijn relatie is stukgelopen. In het licht van de koplampen meent hij iets te ontwaren. Een menselijke figuur, een schim? “Could have sworn you were right there on the verge/I never should have let you out of my sight/I never should have let that precious thing escape”. Slechts een film afgespeeld voor zijn geestesoog. Het voorwerp van zijn verlangen bevindt zich op mijlen afstand, in “a spot on a map, its just a tiny dot”. De weg naar die plaats is hem voorgoed ontzegd.

We zijn halfweg de elpee. Side A was beladen met drama. Op het randje van het pathetische, maar nooit erover. Op side B gaat de storm wat gaan liggen, de tragiek zit meer onderhuids.  ‘Wide Open Road’ is de enige single van het album en wellicht het bekendste nummer van The Triffids. Het is een ideaal instapnummer voor mensen die de band nog niet kennen en wordt vaak genoemd in het lijstje van ‘Australian Classics’. Nergens wordt het weidse karakter van de Australische outback zo sterk geëvoceerd als hier. De song gaat van start met een pulserende drummachine, die gedurende het hele nummer als een hartslag blijft doortikken. Net zoals in ‘Lonely stretch’ iemand die zich alleen in de kale wildernis bevindt. Vrouwlief is er vandoor met een ander. Zijn vrienden en familie is hij uit het oog verloren. “I cut them off as limbs”, verduidelijkt hij. Afgesneden ledematen groeien helaas niet terug. In het midden van de song krijgen we een soort van vocaal counterpoint waarin McComb de fantoompijn veroorzaakt door een break up treffend weet te verwoorden. “I wake up in the morning/Thinking I’m still by your side/I reach out just to touch you/Then I realise”. Intussen in de backing vocals herhaaldelijk “It’s a wide open road, it’s a wide open road”. Na de strofe gaat dit nog een tijdje door, als een mantra. In de ongemeen mooie coda krijgen we een instrumentaal contrapunt waaraan drie gitaren deelnemen, ondersteund door Martyn Casey’s basgitaar in basso continuo modus.

In ‘Life of crime’ een jongen met een christelijk schuldgevoel. Het vlees is zwak, dus komen er vlekken op de lakens. Een jeugdromance vol zonde en schaamte. ‘Personal Things’ zit tjokvol onuitwisbare herinneringen in de vorm van voorwerpen, kleuren, namen, plaatsen. “You can rub it off, you can scrape it off/You can drink it off, you can burn it off” zingt McComb in één van zijn typische vocale uithalen. ‘Stolen Property’ verdient het predikaat ‘episch’. Wat een adembenemend lied! Het begint heel bedaard met bas en toetsen die amper twee noten aanslaan, maar bloeit al gauw helemaal open. Een muzikale en tekstuele voltreffer. Meer zeg ik niet; ik vind de woorden niet die deze track de eer aandoen die ze verdient. Aan u om te ontdekken wat ik bedoel. Afsluiter ‘Tender is the night’, ingezongen door toetseniste Jill Birt, sluit in de eerste drie strofen thematisch aan bij de gelijknamige roman van F. Scott Fitzgerald. Een man van aanzien neemt een diepe duik. Zijn huwelijk loopt op de klippen en zijn reputatie brokkelt stelselmatig af. Een echte Dick Diver. De twee afsluitende strofen bieden wat verlichting aan het eind van een loodzwaar album. Twee mensen vinden elkaar, hoewel met een lichtjes wrange bijsmaak: “There’s someone I want to forget tonight/Don’t you want to forget someone too?/I left him, and I can leave you too”. In de laatste strofe komt McCombs bariton zich tegen Birts meisjesstem aanschurken. Bloedmooi. Bij de Born Sandy Devotional reissue van 2006 zit trouwens een demo van ‘Tender is the night’ die zo mogelijk nog mooier is dan de albumversie.



De ontbinding van The Triffids kwam drie albums en drie jaren verder in 1989, compleet gedesillusioneerd omwille van het uitblijvende succes. Gitarist en violist Robert McComb, drummer Alsy MacDonald en toetseniste Jill Birt gingen een gewoon leven gaan leiden in Australië. De laatste twee huwden met elkaar. Bassist Martyn Casey kwam met wat omwegen bij Nick Cave’s Bad Seeds terecht. David McComb waagde zich zonder veel ruchtbaarheid aan een solocarrière, waarna een steile neergang zich aankondigde. Systematisch drank- en heroïnegebruik mondden uit in cardiomyopathie. In 1996 ondergaat hij een harttransplantatie, drie jaar later raakt hij betrokken in een verkeersongeval. Hij komt er vanaf met lichte verwondingen, maar een paar dagen later overlijdt hij plots. Het hart dat niet het zijne was had het begeven. ‘Born Sandy Devotional’ heeft hem overleefd. Als je dit werkstuk van pathos en poëzie kan smaken staat het u vrij zijn ander werk te ontdekken. Een vrijblijvende tip: ‘Calenture’ is een ander hoogtepunt de Triffids catalogus. Gaat nu allen heen in vrede.

zaterdag 1 september 2012

Pet Sounds


“I could try to be big in the eyes of the world, what matters to me is what I could be to just one girl”


September. Mooie dagen worden niet langer zomerdagen, maar nazomerdagen genoemd. Het korten van de dagen gaat onverwijld door, later deze maand haalt de nacht de dag weer in. Voor sommigen aanleiding tot een licht gevoel van weemoed omwille van het voorbije seizoen. Misschien dat een vleugje zomerse muziek kan helpen, zodat een inzinking van de barometer of de thermometer de stemming niet treft? Waarom niet proberen met de Beach Boys, voor velen de ultieme zon-zee-strand band? Hun absolute meesterstuk, Pet Sounds, dateert uit 1966 en heeft dankzij haar universele aantrekkingskracht en thematiek na al die jaren nog niets aan actualiteitswaarde ingeboet.


De eerste zomer waarin Pet Sounds voor mij als soundtrack fungeerde was die van 2003. Bloedheet. Veertien jaren jong, een wandelend hormonenvat. Point culminant: kamp van de christelijke mutualiteit in Maloja, Zwitserland. Hernieuwde kennismaking met een oude vlam uit het zesde leerjaar. Nog aanbeden in hetzelfde Maloja, twee en een half jaar voorheen in een totaal ander, winters kader. Nieuwe vlam ontmoet die slechts kortstondig zou blijven branden. Geen kalverliefdes; kalververliefdheden. Voorts een vriendschapsband ontstaan met de kennis dat die heldere ster laag aan de zuidelijke hemel eigenlijk de planeet Mars betreft. Een vriendschap die het menige jaren uitzong, maar naderhand toch vervaagde tot het statuut van kennis. Kalvervriendschap? In ieder geval hoef ik sinds die zomer van 2003 niet eens naar Pet Sounds te luisteren om er van te kunnen genieten. De muziek laat zich in het hoofd afspelen en komt in hartstochtelijke vlagen die allerminst beperkt blijven tot de zomertijd.

Het is een populaire misconceptie dat de Beach Boys een soort van one-issue band is die zich quasi uitsluitend heeft ingelaten met surfhitjes en het instandhouden van een soort van Californische ‘endless summer’ mythe. Eigenlijk luidde de oorspronkelijke groepsnaam de ‘Pendletones’. Het was buiten medeweten van de boys in dat de groepsnaam op voorspraak van een marketeer van hun platenlabel werd veranderd in de ‘Beach Boys’. De mythe was geboren. De eerste helft van de jaren zestig brachten een resem onvervalste surfhits (Surfin’, Surfin’ Safari, Surfin’ USA), samen met zoetere ballads die veelal als B-sides fungeerden. Naarmate de jaren vorderden kwam de genialiteit van frontman Brian Wilson meer en meer bovendrijven. Midden de jaren ‘60 verlegden singles als ‘When I Grow Up To Be a Man’ en ‘California Girls’ de bakens van de popmuziek. Tegen die tijd ging Brian niet meer mee met de rest van de band op tournee zodat hij zich volledig kon toeleggen op het creëren van zijn muziek. Terwijl de andere jongens de wereld rondtrokken in hun gladgestreken gestreepte hemdjes werkte Brian aan zijn absolute chef-d’oeuvre, dat een respons zou worden op het in december 1965 uitgebrachte ‘Rubber Soul’ van de Beatles. Die respons kwam er snel: in mei 1966 werd Pet Sounds uitgebracht.

Voor het opnemen van de rijke arrangementen kon componist en producer Brian Wilson rekenen op een indrukwekkende schare sessiemuzikanten. Het brede instrumentarium doet vermoeden dat de ambitie verder reikte dan het maken van een popalbum. Vergelijkingen met klassieke meesterwerken zijn niet helemaal overdreven. De in 1997 uitgebrachte Pet Sounds Sessions box, dat geluidsmateriaal van verscheidene opnamesessies bevat, laat toe om de complexe gelaagdheid van de muziek op haast analytische wijze te ontdekken. De rol van de overige Beach Boys in de opnames bleef grotendeels beperkt tot dat van knapenkoor. Het moet wel gezegd: zowat het beste mannelijke vocale ensemble dat in die tijd voorhanden was. Een andere belangrijke bijdrage kwam van librettist Tony Asher, een copywriter actief in de reclamewereld die door Brian op goed geluk in dienst werd genomen. Deze nobele onbekende bleek uit te blinken in het verwoorden van Brians zielenroerselen. Acht van de dertien songs op het album zijn van zijn eenvoudige maar pakkende lyrics voorzien.

Het album schiet uit de startblokken met ‘Wouldn’t it be nice’, een wijsje dat ook vele niet-ingewijden bekend in de oren klinkt. Euforisch introotje, het feest kan beginnen. Een lied over tienerdromen. Dromen die van jeugdliefdes een huwelijk maken. Er valt te twijfelen of het huwelijk bij de jeugd van vandaag nog zo hoog aangeschreven staat. Men spreekt niet meer in de voorwaardelijke wijs als het gaat over samenslapen met je lief. Wie herinnert zich niet de slaapkamer van zijn of haar eerste ‘serieuze’ lief? De nachtelijke uitstappen naar het toilet, op de tast door dat donkere huis, alle moeite om noch de ouders, noch de hond te wekken? In ‘You Still Believe In Me’ verandert de toon. Knipperlichtrelaties. Dezelfde fouten worden steeds opnieuw gemaakt, waarna de brokken keer op keer gelijmd dienen te worden. Brian zou erbij kunnen huilen. In ieder geval demonstreert hij in deze song de rekbaarheid van zijn stem door moeiteloos octaven te overbruggen.

Dan volgt ‘That’s Not Me’, misschien wel mijn favoriete track op de plaat. Eigenlijk betrekkelijk eenvoudig, zonder de instrumentale opsmuk die de andere liedjes op Pet Sounds te beurt vallen. Een vette baslijn, een zoemend orgeltje, tikjes drum, een vleugje tamboerijn, een streepje gitaar. Meer niet. Naar verluidt de enige track op het album waaraan alle Beach Boys een bijdrage hebben geleverd. Mike Love, vaak verguisd omwille van zijn vermeende rol in het ‘Smile’ debacle van 1967, zet hier een uitstekende lead neer. De lyrics gaan over de twijfels van een nestverlater. Met grote ambities naar de stad getrokken. Vastgesteld dat het makkelijk is je eenzaam te voelen op een plek waar duizenden mensen naast elkaar leven. Plots is dat bed in je nieuwe stek, waarin je zoveel veroveringen dacht te kunnen lokken, niet zo verschillend van het bed in de veilige cocon van jouw vroegere slaapkamer. Je blijft dromen. Terwijl je vroeger verlangde je los te breken en de vleugels uit te slaan, denk je nu met heimwee terug aan wat achter je ligt. 

'Don’t Talk (Put Your Head On My Shoulder)’ vormt een sacraal rustpunt in het midden van Side One. Geliefden op een bed van strijkers. Een innig samenzijn, woorden doen er niet meer toe. Een omhelzing die wanhopig los probeert te breken uit de tijd die haar op termijn zal breken. Een mutualistische symbiose van deze aard is altijd eindig. Na een heftige intro lossen bitterzoete romantiek en furieuze uithalen van jaloezie elkaar af in ‘I’m Waiting For The Day’, hetgeen de song een aantrekkelijke dynamiek verleent. Uiteindelijk haalt de furie het van de rust, in een coda waarin een ingenieus gebruik van backing vocals wordt gedemonstreerd; een specialiteit van de Beach Boys. Vervolgens komt ‘Let’s Go Away For Awhile’, dat op het eerste gehoor af voor een instrumentaal niemendalletje kan worden versleten, maar dat in werkelijkheid zeker niet is. “The most satisfying piece of music I’ve ever made”, liet Brian Wilson zich ooit ontvallen. Als de meester het zegt… De A-zijde van Pet Sounds wordt afgesloten met ‘Sloop John B’, een bewerkte folk traditional. Het was bandlid Al Jardine die met het idee kwam opzetten deze song in een nieuw jasje te gieten. Het liedje valt thematisch een beetje uit te toon, wat niet wegneemt dat er een aanstekelijke vaart in zit.

Hoorngeschal opent Side B in ‘God Only Knows’, een lied dat zijn plaats verdient in de muzikale canon van de twintigste eeuw. De lead vocal werd ingezongen door Brians favoriete broer; Carl. De broertjes hadden tot god gebeden vlak voor de opnames. Het resultaat is er naar: Carl zingt zichzelf de hemel in. En die onzekerheid gevat in de eerste regel: “I may not always love you”. De liefde mag dan niet voor eeuwig zijn, maar blijft zolang er sterren aan het hemelgewelf staan. Dat kan dus wel nog een tijdje doorgaan. Pluimen voor librettist Tony Asher. Volgens de overlevering is in ‘I Know There’s An Answer’ de LSD aan het woord. Lekker nummer, met een leuke baritonsaxofoonsolo naar het einde toe. ‘Here Today’ is alweer een outstanding track. Over de volatiliteit van romantische gevoelens. Over wat gewoon een blik, of een glimlach, al niet kan ontsteken, vaak wanneer dat niet eens veroorloofd is. Sommige schoonheden weten niet wat een onschuldige glimlach kan aanrichten. Wees daar dus voorzichtig mee. En voor de geadresseerde van die blik: haal je niets in het hoofd. Denk na over de gevolgen. Een gewaarschuwd man is er twee waard. Voorts ook muzikaal een absolute topper, deze song. Mike Love bewijst eens te meer dat hij een song kan dragen met zijn stem. Let ook op de bas: die lijkt hier ongekende hoogten te bereiken vooraleer opnieuw naar beneden te tuimelen. Heel goed hoorbaar in de instrumentale reprise vlak voor het einde.


'I Just Wasn’t Made For These Times’ is wellicht de meest autobiografische song op het album. De lyrics zijn van Asher, die hier meer dan ooit als Brians medium optreedt. Hoewel deze song kan worden begrepen in de context van de donkere jaren die gauw zouden volgen voor Brian Wilson, is de thematiek heel herkenbaar. Wat aan te vangen met je talenten, welke richting uit te gaan? Niet noodzakelijk de weg opgaan die anderen voor jou hebben uitgetekend, toch? Er moet al eens een drempel worden overschreden worden, we staan al eens aan een kruispunt waar verschillende wegen kunnen worden ingeslagen. Het titelnummer is een rustig kabbelend instrumentaal intermezzo. Ik ga mijn hoofd niet breken over de betekenis van de albumtitel, maar uit de cover art blijkt alvast dat de Boys een diepgaande affectie voor geiten vertoonden. ‘Caroline No’ mag het album afsluiten. Verloren haar als metafoor voor verloren onschuld, verloren verlangen, verloren liefde. “It’s so sad to watch a sweet thing die, oh Caroline why?”. De euforie van ‘Wouldn’t It Be Nice’ is ver, ver weg. De plaat dooft niet zomaar uit op het einde. We krijgen eindelijk Brians huisdieren, zijn honden Banana en Louie, te horen, alsook een voorbijrazende trein. Een gewaagd, enigszins desoriënterend slot. U mag nu op ‘repeat’ duwen tot u de plaat uit het hoofd kent. 


Geen wonder dat deze plaat zich zo snel in mijn hoofd ankerde al die jaren geleden. Al dat romantisch gezwijmel; ging er als zoete broodjes in. Voorts zal ik de mensen met de septemberblues moeten teleurstellen: Pet Sounds is geen zomerplaat. Ga die blues maar te lijf met een potje Balearic beats of iets dergelijks. Pet Sounds is het jaar rond genietbaar. Het album gaat niet over een seizoen dat elk jaar netjes op het appel verschijnt. Het gaat over een tijd die nooit terugkomt maar nu en dan komt echoën. Als een nieuwe vlam zich aandient, of een oude vlam komt spoken. Als er knopen moeten worden ontward of knopen dienen te worden doorgehakt. Echo’s op de kruispunten van het leven.