donderdag 13 augustus 2009

Liefdesdronken

“Wat de dronkene misdoet, wordt de nuchtere beboet”

Een dronken man heeft geen controle over zichzelf. Niet over zijn motoriek, evenmin over wat hij zegt. Hij lult en lalt wat onsamenhangende woorden bij elkaar, waar niemand echt naar luistert. Hij waggelt, strompelt en valt tenslotte. Het begint meestal onschuldig, met wat alcoholische consumpties om de gezelligheid een duwtje in de rug te geven. Het is algemeen gekend dat dergelijk nietsvermoedend gezelschapsdrinken kan ontaarden in een heuse verslaving. Gelukkigerwijs kan de meerderheid van de gevallen zich van de alcohol weerhouden op de momenten dat drinken ongepast is. Het fenomeen sporadisch een avondje te zuipen tot men in een toestand van straalbezopenheid verkeert echter, is een min of meer sociaal aanvaarde vorm van escapisme. De gevolgen zijn soms niet min. De reden dat ik het hierover heb, is niet omdat ik het cultuurpessimisme wil belijden, of om als een oud mannetje de losbandige jeugd te veroordelen. Ik wil enkel maar bekennen dat ik zelf ook weleens een dronkaard ben, zij het van een andere soort en ander allooi. Ik verduidelijk me even om die bekentenis kracht bij te zetten.

Gentse feesten. Tien dagen – of nachten veeleer – maatschappelijk verantwoord zuipen. Op elke straathoek in het geplaveide stadshart is er vertier en veel bier. Feestneuzen van diverse pluimage zwenken door de stad. Meisjes gekleed als lichtgetooide lichtekooien, mooie dames in bloemige jurken die met een hindenpas voorbijtreden, aangeschoten Hollanders met roodgebrande kop, flegmatieke rasta’s met patattenzakken aan de benen en cannabis in het hoofd; het is maar een beperkte greep uit het immense aanbod aan vierende mensen die je te zien krijgt in die dolle julinachten. Gezien mijn status als geboren en half getogen Genteneir ben ik moreel verplicht elke nacht op z’n minst voor enkele uurtjes door het feestgewoel te ploeteren. Een taak die ik graag ter harte neem. Anders dan de voorbije jaren wist ik mezelf dit jaar vergezeld van een geliefde. Het moet gezegd dat het een pak aangenamer is met je lief in de hand tussen de zwetende lijven te kronkelen dan zonder zo iemand die je voortdurend mag aanraken zonder dat te hoeven verantwoorden. Heel soms gebeurt het dat je onder kameraden hand in hand moet gaan, maar dat is enkel tijdelijk om elkaar niet kwijt te raken in de dampende massa waar het zwart ziet van het volk. Men moet zich daar niets nichterigs bij voorstellen. Met een vriendin bij de hand is dat niet nodig. Je vormt met haar een mobiele twee-eenheid die vlotjes doorheen het volk geraakt, de vrome rest van bekenden kom je daarna wel op goed geluk tegen. Feesten met diegene die je het dierbaarst is biedt een nieuwe dimensie aan het gebeuren. Je grijpt elke kans om je partner onverwijld tegen de billen te tikken, ten dans te vragen of vluchtig te zoenen, en toont daarmee aan de meute hoe gelukkig je bent bij elkaar.

Uiteraard is lopen paraderen met mijn liefje niet mijn hoofdbetrachting. Daarenboven vind ik bij momenten dat ik niet van mijn ‘liefje’ mag spreken , omdat dat woord een beetje bagatelliserend overkomt. Daar doet zich mijn probleem voor. Iebe lijkt me zoveel meer te zijn dan slechts mijn liefje. Naast genegenheid ontgin ik bij haar een hechte vriendschap, alsook een lijst andere goede ‘dingen’ waarvan ik me de moeite bespaar ze allemaal op te sommen. Het probleem - zover het een probleem te noemen valt- is dat er al te gauw hoogdravende woorden vallen, op papier of in gedachten. Het soort woorden die van een weinig nuchtere kijk getuigen, afkomstig van een man die dronken is van liefde. Het is niet zo dat ik van mezelf vind dat ik te kwistig omspring met dergelijke woorden. Kwistigheid heeft slechts zijn volle betekenis als het voorwerp waarmee kwistig wordt omgesprongen van grote waarde is. Zattemanspraat behoort niet tot die categorie.

Het liefdesdelirium vertoont zowel een aantal parallellen als grote verschillen met de dronkenschap veroorzaakt door alcohol. De belangrijkste overeenkomst is het onvermogen om het leven met een klare blik waar te nemen. Bij een alcoholroes kan je dat vrij letterlijk interpreteren. Een liefdesroes is minder eenduidig op dat vlak. Veelal is het wereldbeeld van de betrokkene erg romantisch. Romantisch in die zin dat ze gekenmerkt wordt door een hang naar het irrationele, en de daarmee gepaarde vlucht naar het onwerkelijke, naar een droomwereld. De werkelijkheid wordt niet meer als ‘werkelijk’ aanzien. Een groot onderscheid tussen een alcoholieker en een verstokte romanticus is dat het voorwerp van begeerte bij de eerste uiteraard aanwezig is op het moment dat de betrokkene zich zat drinkt. Zonder drank wordt je niet mulledronke. Anders ligt het voor het tweede vorm van dronkenschap. Je bent meestal pas liefdesdronken als je lief niet bij je is. Het is net omdat je haar afwezigheid moet dragen, dat een zweem van weemoed komt opwaaien. Ik moet toegeven dat ik er bij momenten ook aan lijd. Ik voel het bijvoorbeeld lichtjes opkomen op het moment dat ik op het perron sta om de trein huiswaarts te nemen na een aantal heerlijk liefdesnuchtere dagen bij mijn vriendin doorbracht te hebben.

Tijdens de laatste twee dagen van de Gentse fieste was het eerder de afwezigheid van mijn meisje dan de ethanol die mijn voeten van de grond lichtte. Dat hoeft niet te betekenen dat ik me niet vermaakte, het gaat om een ondertoon die zich op schaarse momenten laat gelden. Op de voorlaatste nacht ging ik met een makker naar een optreden van Daan kijken op de kouter. Daan laat zich steeds begeleiden door een uitstekende band, waartoe de behoorlijk aanlokkelijke drumster Isolde Lasoen behoort. Haar aangenaam voorkomen inspireerde een puber enkele meters naast mij om luidkeels zijn liefde te verklaren. Net op het moment waarop de band haar laatste bisnummer ging inzetten, en het publiek stil en vol verwachting op het orgelpunt wachtte, verhief hij zijn stem: “Isolde, ik hou van jou!”. Zowel de drummer als Daan zelve hadden de zielskreet gehoord, net als de helft van het volgelopen plein. “Graag bezig zien, maar echt houden van?”, was Daans repliek in zijn typische stijl. Daar heeft hij natuurlijk gelijk in. Het ging uiteraard om een kerel die, als het al geen grap was, wat last had van opspelende hormonen. Echte genegenheid trof ik een meter voor mij aan, bij een diepgelukkig paartje vijventwintigers. Heupwiegend en naar elkaars adem happend. Dapper de diepte van elkaars ogen zoekend zonder angst om erin te verdrinken. Liefdesnuchter in de vreugde van elkaars fysieke nabijheid, en tot ver over hun oren verliefd. Net zoals wij, dacht ik volkomen correct en nuchter. Net zoals wij over vijf jaar, dacht ik verder, maar ik wist niet goed of het een nuchtere dan wel een dronken gedachte betrof.

Later die nacht betrapte ik mezelf op een onvervalst beschonken gedachte. Drie en een half uur na middernacht stond ik thuis op het dakterras, naar het gezoem van de festiviteiten luisterend. Terwijl er nog duizenden mensen in de stad onder mij feestvierden, verschoof ik mijn focus naar de klare hemel boven mij. Ondanks de lichtvervuiling kon ik vrij scherp de omtrekken van de grote beer zien. Ursa major. Iebe bevond zich op dat moment in een huisje op het eilandje Caldey, voor de kust van Wales. Dezelfde constellaties aan het hemelgewelf bij haar als boven Gent. Het was alsof de sterren mij eensklaps bij haar brachten. Wat een dronken, sentimentele en dromerige gedachte. Ik was er even erg aan toe als de mannen die enkele uren later door hun benen zakten op de boordstenen langs de vlasmarkt, gebukt onder de kwalijke consequenties van hun binge drinking. Anderhalf etmaal later waren de feesten voorbij. Gent kon na 10 nachten razernij opnieuw haar eeuwenoude monumenten ontbloot aan de toeristen uitstallen. De kots en de drankbekers verdwenen andermaal voor een jaar uit het straatbeeld. Het was alweer goed genoeg geweest. Ik had geen tijd om te mopperen over het einde van de festiviteiten. Terwijl de laatste diehards op dinsdagochtend van de vlasmarkt geveegd werden, zat ik garen vanonder textielmachines te trekken. Een ideale gelegenheid om mij nog meer te bezatten met de gedachte aan mijn beminde, net als de hele stad bezig was met ontnuchteren.

"Ben ik een haven voor jou, of een tussenstation? Zeg je me op tijd wanneer je trein vertrekt, zodat ik je nog even achterna kan hollen?” Het is een vraag die, hoe omfloerst ze ook is, niet zou mogen gesteld worden. In een toestand van liefdesdronkenschap kan men echter vrezen voor een kater. Welnu, mocht het ooit tot een kater komen, laat het dan één zijn waarvan ik gauw met klein of groot verdriet kan uitzieken. Geen kater waarvan jaloezie een symptoom is, want dat is van alle gevoelens de zwaarste is om te dragen. Nochtans heb ik de gave jaloezie te kunnen omzetten in verdriet, wat veel dragelijker is. Misschien zou ik na een tijd een klein beetje deelgenoot kunnen worden van Iebes hervonden geluk. Waarom zou ik daaraan denken? Momenteel ben ik voor honderd procent deelgenoot van mijn geluk en haar geluk, van dat van ons te samen. Waarom zou dat niet zo kunnen blijven? U merkt dat ik mezelf verraad; voor het ogenblik ben ik liefdes ladderzat. Het hoofdkenmerk van liefdesdronkenschap is het dromerig denken aan de toekomst. Dagdromen van voorspoed, of dagdromen van angst om te verliezen waar men voor het ogenblik gelukkig mee is. Een nuchtere droomt niet over de toekomst, maar maakt concrete plannen. De werkelijkheid is dat het nuchtere en het beschonkene twee kanten zijn van dezelfde medaille, die zich beurt voor beurt aan het daglicht vertonen. Ik ben geen alcholieker, maar evenmin ben ik een onverbeterlijk romanticus. Dat neemt niet weg dat ik soms wat tipsy ben en van tijd tot tijd enkele gek dichterlijke ideeën krijg over Iebe, maar dan in beide gevallen zonder veel erg en zonder blijvende schade. Onverbeterlijke romantische gevoelens kunnen de gezondheid wel schaden. Net zoals overmatige alcoholconsumptie tot levercirrose kan leiden. Sommige romantici volharden in hun onwerkelijkheden, waardoor ze na een poos zelf het tijdelijke voor het eeuwige inruilen. Anderen laten dan weer alle hoop en idealen varen en eindigen cynisch en dronken – echt dronken– in een bruine kroeg, waardoor ze alsnog aan levercirrose kunnen sterven, als ze al niet stikken in de overmaat zwarte gal die uit hun paddenmuil komt gedropen. Gelukkig behoor ik niet tot die gevallen. Ik balanceer voortdurend tussen het realistische en het geïdealiseerde, een weg die niet onoverkomelijk is om te bewandelen. Wat ik bedoel is dat ze niet eens zo veel evenwichtskunstjes vergt, het is niet als lopen op een koord. Hartstocht is nu eenmaal dromen en doen. Zolang mijn zoeteke mijn vlagen van dronkenschap kan verdragen, alsook mijn legendarische verstrooidheid die verdacht veel op domheid lijkt, zit ik in de wolken terwijl ik met mijn beide voeten op de grond sta.

zaterdag 7 maart 2009

Naamstudie: Iebe

“What’s in a name? That which we call a rose, by any other name would smell as sweet” (William Shakespeare)

Iebe. Een vrije klinker, een bilabiaal plosief, een stomme e. In een lijst met tientallen andere namen van medestudenten, zo zag ik het voor het eerst. Zonder betekenis nog. Zoals het woord ‘productiebeslissingsfactor’ voor een kind klinkt, of “zit!” voor een ongetrainde puppy. Een reeks klanken of letters, die zijn concrete invulling nog moet krijgen. In het geval van een naam zijn de betekenismogelijkheden al wat afgelijnd, maar het kan toch nog vele kanten uit. Iebe verhulde nog vele geheimen. Het kon nog om een jongen gaan. Of om een klein meisje met vette haren en een Kempense tongval, alhoewel ik er mijn geld niet op zou verwed hebben. De naam had al een zekere belofte in zich. De belofte van iets feeëriek, de belofte dat het om een bijzonder iemand gaat. De naam van de boreling drukt vaak een wens van de ouders uit. Toen heiligennamen in de mode waren, hoopten de mama en de papa dat de kleine net zo deugdzaam en godvruchtig zou worden als de heilige naar wie hij of zij genoemd werd. In september 1939 werden in Duitsland opvallend veel Sieghildes geboren, in de hoop dat het vaderland de tegenstanders met een snelle zege zou verpletteren. Tegenwoordig zijn er explicietere voorbeelden te vinden, zoals ‘Beauty’of ‘Pax’, al gaat het om uitzonderingen. Meestal heeft de esthetische factor de bovenhand ten opzichte van de verborgen wens die al dan niet in de voornaam schuilt. Vermoedelijk valt ook de keuze voor Iebe binnen deze tendens. Desondanks schuilen er talrijke betekenissen in de naam. Het is in die optiek dat ik een kleine etymologische studie heb ondernomen naar de wortels van de naam Iebe.

Iebe op google. 249000 hits. De tweede site in de lijst lijkt te zijn wat ik zoek: “Afkomst en betekenis van de voornaam Iebe”. Het heeft echter letterlijk niet veel te betekenen: naast ‘Oorsprong en betekenis’ siert een zwevend streepje. Een andere site weet meer. Dat Iebe een Friese naam is, bijvoorbeeld, die doorgaans voor jongens wordt gebruikt. Of dat het een afkorting of variant betreft van Ibelina, Ibichje, Iebeltje, IJbella of Ypke. De volgende webstek oppert een link met Ebe, dat voor ‘everzwijn’ staat. Wilde suggestie. Zou er een verband bestaan met Thisbe, de Babylonische schone? Ik heb het ooit aangedurfd haar zo te noemen. Ze vroeg zich vervolgens af wie dan haar Pyramus zou zijn. Ik heb daartoe geen ambitie. Ik woon niet naast haar, zoals de twee geliefden in het verhaal. En de mythe kent een heel tragische afloop. Vondel heeft het in zijn Herscheppinge over ‘Tisbe, een eer in het oost’. Ze komt uit het verre Westen. Zoveel overeenkomsten met Thisbe heeft ze dus niet, behoudens het feit dat ze ook mooi is.

Gaandeweg heeft het begrip Iebe aan betekenis en aan belang te gewonnen. Het begon met het horen van haar naam, en de realisatie dat zij die naam draagt. Iebe werd dat bekoorlijke meisje met het milde stemgeluid. Dat meisje met het ingetoomde accent dat haar herkomst keer op keer verraadt. Het meisje waar ik verliefd op werd. Zo verliefd dat ik het niet kon laten haar naam op te speuren in de puntenlijst van het practicum Analytische Chemie. Daar maakten ze tot mijn grote ontsteltenis gewag van een zekere Febe. De jongedame in kwestie was wel nog dezelfde gebleven. Nog steeds met de glimlach waarmee ze in staat is je in enkele seconden als in cadeaupapier in te pakken. En voor de gelegenheid met een overlangs gescheurde laboratoriummantel.

Iebe blijkt een onuitputtelijke inspiratiebron in de nomenclatuur van planten en dieren te zijn. Om te beginnen is er de Ibis, een vogel die graag met de poten in het water waadt en die een nogal vreemd gevormde snavel heeft. Het beest genoot een heilig status in het oude Egypte, en werd afgebeeld als hiëroglief. De Ibis onder de Ibissen is de Ibis ibis, in het Nederlands ook wel gekend als de Afrikaanse nimmerzat. Schuilt hier de heimelijke wens van de ouders? De wens op een kind dat nimmerzat, en dus nooit dronken is? Een beetje vergezocht misschien. Een kind naar een boom noemen, het behoort ook tot de mogelijkheden. In Iebe’s geval dan naar de Iep. Bloeit voor ze blaadjes draagt, groeit graag op steile hellingen en heeft bijwijlen last van de Iepziekte, veroorzaakt door een schimmel die overgedragen wordt door de iepenspintkever. Over spintkevers gesproken: er is er één die Ips heet in het Latijn, met name de letterzetter. Deze houdt zich fulltime bezig met het irriteren van bomen, door het bastweefsel aan te tasten. Een geliefd slachtoffer is Abies, de spar. Interessant om te vermelden: het betreft een polygame soort. Waarom zoveel Iebe in de taxonomie? Wat drijft die biologen? Zou het kunnen dat Iebe van het Oudgriekse bios (βιος) afstamt, dat ‘leven’ betekent? In dat geval lijkt de link duidelijk: Iebe staat voor het leven zelf! De biologie had dan evengoed ibiologie kunnen heten. Deze hypothese wordt bevestigd door een aantal voorbeelden uit de biochemie (of moet ik ibiochemie zeggen?). Het is met name zo dat ook wetenschappers die een meer reductionistische kijk op het leven hebben, in het geniep Iebevarianten in hun begrippen verwerken. Voorbeelden legio: van IEP (Iso-Elektrisch Punt) over Ubiquinone naar Ubiquitine.

Een naam kan, zoals ook een baksteen dat kan, plomp naar beneden vallen. Toen ik Iebe niet langer kon vasthouden, heb ik haar moeten lossen. Niet per ongeluk, maar weloverwogen. Het voorval vond plaats op de Korenmarkt, op een najaarsavond. De temperatuur was net inschikkelijk genoeg om onze consumptie buiten op een terrasje te nuttigen. Een select kransje kameraden was present op het gebeuren. De bekentenis kwam niet onaangekondigd, maar na een exposé waarin ik stelselmatig de ernstigheid en de wanhoop van mijn toestand had uitgelegd. Ofschoon het voor de toehoorders niet veel meer moet geweest zijn dan een fait divers, voelde het voor mij aan als een schakelmoment. Op het ogenblik net voor Iebe uit mijn stembanden kwam getuimeld, leek het alsof alles en iedereen stilstond. Alsof iedereen interesse had in de nakende confidentie. In werkelijkheid kon het niemand een zak schelen, natuurlijk. Geen discontinuüm in de drukte op het plein. De enige aarzeling kwam van mezelf. Het leek wel of ik een misdaad had begaan. Had ik mij, door het vernoemen van Iebes naam, op verboden terrein begeven? Had ik mij een recht toegeëigend dat me niet toekwam? Had ik Iebe ontheiligd?

Iebe is ook waar je ze niet verwacht. In de bedrijfswereld, bijvoorbeeld. Ibis hotel, om maar iets te noemen. Ik word er vrijwel dagelijks mee geconfronteerd, aangezien ik rakelings voorbij Ibis Kathedraal en Ibis Opera passeer op mijn ochtendlijke fietsrit naar de universiteit. “Ibis maakt kwaliteit tastbaar en service concreet”, zo staat te lezen op de webpagina van de hotelketen. Mooi zo. Een onderhoudsbedrijf uit het Friese Stiens, gespecialiseerd in timmerwerk, dakramen en schuttingen, heet onomwonden Iebe. Een andere expliciete verwijzing vinden bij ’s werelds bekendste veilingssite: Ebay. Met Iberia Airlines kan je naar Ibiza vliegen. Zelfs in de toponymie treffen we het fenomeen aan: in het West-Afrikaanse Guinee-Bissau ligt het dorp Iebe.

In de loop van de winter werd duidelijk dat ik mij niet op verboden terrein had begeven die avond toen ik Iebes naam pardoes liet neerploffen. Onverwacht gunstige signalen bereikten mij via radiofrequente elektromagnetische straling, wat voor gevolg had dat ik haar beeltenis nog meer voor mijn geestesoog opriep dan voorheen. Tegelijkertijd was haar naam zowat een mantra geworden. Iebe Iebe Iebe, al fluisterend boven de cursussen, zachtjes zingend voor het slapengaan. Balpennen en markeerstiften testte ik steevast uit door haar naam ermee neer te schrijven. Op elk kladblad met examenvoorbereidingen was wel ergens een Iebe te bespeuren.

Voor de allermooiste betekenis en verwijzingen hoef ik enkel maar in de Duitse literatuurgeschiedenis te grasduinen, als het me toegestaan is één enkel lettertje weg te moffelen. Het begon al in de twaalfde eeuw, bij de benedictijnse abdis en mystica Hildegard von Bingen: “Jedwede hat einen Urtrieb nach iebender Umarmung” (vrij vertaald: iedereen verlangt naar een omhelzing van Iebe). Theodor Fontane, de Duitse negentiende-eeuwse realist, verspreidde volgende wijsheid: “Die Iebe lebt von iebenswerten Kleinigkeiten” (Iebe leeft van Iebewaardige kleinigheden). Goethe formuleert het hartstochtelijker, met Sturm und Drang: “Heut ist mir alles herrlich, wenn’s nur bliebe! Ich sehe heute durchs Augenglas der Iebe”. Ten slotte laat ik Hermann Hesse aan het woord: “Glück ist Iebe, wer iebt, ist glücklich”. Iebe, een universeel thema, door velen bezongen!

Gedaan met al die gekheid om een naam. Het betreft een mooie vlag, die een nog veel mooiere lading dekt. Om het met Shakespeare te zeggen: wat we een roos noemen, zou met een andere naam net zo lekker ruiken. Ik zou net zoveel van Iebe houden mocht ze Stéphanie heten, of Beauty (godbetert!). Toch heeft Iebe mettertijd voor mij zoveel betekenissen gekregen, dat het betekenisloos zou zijn deze in een paar regels te proberen samenvatten. Het is nu afwachten wat het snelst zal evolueren: de taal of de liefde.

woensdag 4 februari 2009

"Hetzij een depressie, hetzij een zware verliefdheid"

Liefje. Je bent mijn liefje niet, maar gun me even het plezier je zo te noemen. Op basis van wat ik deze ochtend vroeg gedroomd heb, meen ik voor even in mijn recht te zijn. De dag had slechter kunnen beginnen. Met een hardnekkige ochtenderectie bijvoorbeeld, die het onmogelijk zou maken tijdig aan de ontbijttafel te verschijnen. Of badend in het zweet, omwille van een iets te enthousiaste chauffage op volle toeren. Of gewoon enkele uren te laat, om dan met een zurige maag en een mottige kop vast te stellen dat het haast middag is. Dan is een zeemzoete droom met jou in de hoofdrol een aantrekkelijker scenario. Het was een doodgewone droge droom, mocht je het tegendeel veronderstellen. Het enige natte was de regen die met bakken uit de lucht viel. Niet het soort nattigheid dat sporen nalaat op het beddengoed. We zaten op een bankje, ik geloof dat het op de Blekersdijk was. Je had het koud, en we hadden geen paraplu bij ons. Om je mooie haren te beschermen, bood ik je mijn geruite hoedje aan. Dat hoedje van mijn pépé zaliger, waarmee ik mij maar zelden in het openbaar vertoon. Tot mijn grote verbazing leek het jou nog te staan ook. Je vleide jezelf tegen me aan. Tegen de tijd dat ik de warmte van je nabijheid gewaar begon te worden, werd ik wakker. Een blik op mijn radiowekker leerde mij dat het al iets na achten was. Ik sloot de ogen opnieuw, in de hoop het tafereeltje in de regen te kunnen voortzetten. Tevergeefs. In plaats van jou in mijn armen, op een bankje op de Blekersdijk, zag ik olifanten in het rond vliegen. Ik had mijn surrealistische droom kennelijk nog te goed.

Het ontbijt smaakt me tegenwoordig niet meer. Normalerwijs zou ik met gemak een half dozijn ovenverse boterhammen met hazelnootpasta naar binnengespeeld hebben, maar nu hield ik het op een drietal. Misschien moet ik ander beleg proberen. Speculaas, mijn vroegere favoriet. Of muizenstrontjes. Ik betwijfel of het zou helpen. De koffie, gewoonlijk een smakelijke noodzakelijkheid, geeft de laatste tijd slechts weinig weldadige aroma’s prijs. Desondanks blijf ik het spul drinken. Vanmorgen ook weer, tot mijn maag zich bijna binnenste buiten keerde. Onderwijl las ik de gazet. Als ik de tijd heb, ontsnapt geen letter die mij interesseert aan mijn aandacht. Tegen dat de krant uit is, is het dan iets na elf, en ga ik mij wassen en aankleden. Daarna duikt dan een middaggevoel op, en is het daadwerkelijk haast noen. Zo verging het mij vandaag opnieuw.

Rond het middaguur wordt een mens dan weer aan tafel verwacht, opnieuw voor een broodmaaltijd. Twee sneetjes brood met Gouda en een kop Earl gray thee, meer kreeg ik niet binnen. Mijn moeder opperde 2 oorzaken voor mijn gebrekkige eetlust: “Hetzij een depressie, hetzij een zware verliefdheid”. Ik weet het niet zeker, maar ik denk dat het om het laatste gaat. Op dagen zoals deze, waarop een onverwacht tedere droom kriebelig blijf nazinderen, is het nog moeilijker de ‘aanbevolen dagelijkse hoeveelheid’ kilocalorieën naar binnen te spelen. En dat terwijl ik nauwelijks een BMI van 20 haal. Het heeft niet alleen met de hoofdmaaltijden te maken, maar ook met de snacks tussendoor. Men haalt hier nooit tussendoortjes in huis die ik lust. Al wat in de koekendozen aan te treffen is, is chocolade. Ik meen te mogen beweren dat chocolade, en aanverwant lekkers, vooral door de vrouwen in huis gesmaakt wordt. Met de regelmaat van de maancyclus wordt de voorraad cacaoderivaten aangevuld. Gezien ik tot nader inzien niet menstrueer, prefereer ik ander zoetigs. Zoetigs dat ontbreekt in de tinnen koekentrommel. Geen wonder dat ik niet verdik.

In een poging nog iets van de dag te maken, ging ik het huis uit. De friste bleek nog mee te vallen, het was zelfs redelijk zacht. Mocht ik niet beter weten zou ik zweren dat het reeds lente was. Onnozele gedachte natuurlijk; weldra zou het weer gaan sneeuwen, regenen en ander ‘vuils’ doen. Ik zou derhalve niet van mooi weer spreken, maar van bedrieglijk weer. Toen het nog echt koud was, en onze rivieren en kanalen dichtgevroren waren, heb ik de kans laten liggen me op het gladde ijs te begeven. Wij twee hadden naast elkaar kunnen liggen op het ijs, de ogen naar de hemel gericht. Met mijn hand in mijn handschoen, mijn handschoen in jouw handschoen. Zoiets lijkt alleen voor dromen weggelegd. Zoals dat gaat met vliegende olifanten.

De eindbestemming van mijn queeste in de winterzon was de FNAC in de Veldstraat. Daar zou ik het Nieuwjaarsgeld dat ik van mijn oma gekregen heb uitgeven. Aan CD’s, boeken of films, mij eender. Het was hem om de troost van de consumptie te doen, een aankoop als medicijn tegen een winterdipje. Na een uitgebreide inspectie op alle afdelingen van de winkel bleek geen enkel aangeboden product geschikt om mij van de nodige behoeftebevrediging te voorzien. Met lege handen de FNAC uit stappen, het is ongetwijfeld één van de meest deprimerende zaken die je kunnen overvallen op een blauwe winterdag. Dan maar naar het Kruidvat, waar ze chemische vuiligheid verkopen onder de misleidende benaming ‘snoepgoed’. Een ultieme mogelijkheid om dikmakende viezigheid te verorberen, dus kocht ik spekken voor de totaalprijs van 2 euro. Ik heb immer de kwalijke neiging om dergelijke brol in zo kort mogelijke tijd naar binnen te werken. Geen idee waaraan dat te wijten is, ofwel is het gulzigheid, ofwel gaat het om zelfkastijding. In ieder geval boften de tandbedervende Streptococcen, die deel uit maken van mijn mondflora, ook vandaag weer.

Wat er voor het overige in de namiddag plaats heeft gehad, zal het vermelden wel niet waard zijn. Wat ik je wel kan rapporteren, is mijn tekort aan appetijt tijdens de warme avondmaaltijd. Ik val in herhaling, doelbewust. Een etmaal als dit is nu eenmaal gestoeld op herhaling. Na het eten begaf ik mij naar de vleugelpiano, voor een kort en intens muzikaal uitleven. Stel je daarbij niet te veel voor. Je speelt zelf piano. Als er één ding is dat ik zeker weet, dan is het wel dat ik met mijn spel geen indruk kan maken op mensen die zelf klavier spelen. Niet-pianisten kunnen wel even onder de indruk zijn. Heel even maar, tot ze door hebben dat hetgeen ik speel niet meer is dan wat idiote akkoordjes met de linkerhand, ter ondersteuning van een dwaas riedeltje van de andere hand. Muzikale mensen hebben dat door na enkele seconden, bij niet ingewijden kan het iets langer duren. Ik had graag ‘variaties op het thema Iebe’ willen componeren, maar ze zouden jouw naam niet waardig zijn.

Onder het motto ‘beter samen eenzaam dan alleen eenzaam’ belde ik enkele vrienden op om de laatste uren van de dag te volbrengen. Zonder al te veel succes. Vergeten dat Pol morgen op skireis vertrekt, terwijl Franske nog zit te bekomen van zijn laatste examen. In nood leert men zijn vrienden kennen. Gelukkig was er nog één bereid een pint te gaan pakken. Eén van de beste, het moet gezegd. Terwijl onze soldentruien de niet te harden stank van sigaretten absorbeerden, praatten we over de dingen des levens. Over het feit dat mijn vader, die dit jaar 50 wordt, met zijn eigen vergankelijkheid wordt geconfronteerd, omdat enkele vroegere medestudenten van hem het bijltje erbij neerlegden. Bij het leven, welteverstaan. Zij halen net de leeftijd die anderen zien als het middelpunt van hun bestaan; het moment waarop ze besluiten een motor en een nieuw lief aan te schaffen. Onze vrienden liggen nog niet op sterven. Zelfs nog niet op trouwen. Er zijn er wel enkele die al jaren met hetzelfde meisje vrijen, en op het punt staan ermee te gaan samenhokken. Het meest verontrustende is dat één van onze leeftijdsgenoten reeds problemen heeft om zijn machinerie op gang te krijgen. Het gaat om diegene die doorgaans het luidst over zijn bedprestaties opschept. Nu kan hij er enkel maar over janken. “Den automatique werkt niet meer, ge zult hem manueel moeten aandrijven”, had hij nog geprobeerd. Tevergeefs. Moedige swaffelpogingen van zijn aanstaande konden het probleem niet verhelpen. Arme stakker. Arme kameraad.

Nu lig ik terug in het bed, dat werkelijk veel te groot is voor mij alleen. “Toekomstgericht”, zo had ik de keuze voor het dubbelbed enkele jaren terug gemotiveerd. Er bekruipt me een gevoel dat ik, met enige overdrijving, zou kunnen benoemen als ‘fundamentele eenzaamheid’. Vroeger, als klein manneke, zei ik in mezelf steeds een gebedje op voor het slapengaan. Geen Weesgegroetje of een Onzevader. Elke keer wat anders. Een gesprek van man tot man. Ik gebood God om mijn groeten over te brengen aan dierbare overledenen, sprak een woord van dankbaarheid uit, smeekte om vergeving van mijn zonden en vroeg tenslotte om een gunst. Meestal gaf ik de allerhoogste de opdracht om op geheel telepathische wijze een liefdesverklaring door te sturen naar een meisje van mijn voorkeur. Hoe de ouwe de klus moest klaren, liet ik in het midden. Misschien met een openbaring in een droom, of iets dergelijks, ik liet de keuze aan hem. Zolang ik het zelf maar niet moest doen. Eigenlijk kwam het er op neer dat ik God gebruikte als middel tegen eenzaamheid. Een laatste aanspreekpunt. Het concept God is in vele situaties bruikbaar, maar in het bestrijden van het gevoel alleen te zijn is het voor mij het meest verdienstelijk geweest. Tegenwoordig doe ik geen beroep meer op zijn diensten. Ik heb mij neergelegd bij de diepgaande verlatenheid van het bestaan. Zelfs mocht jij nu naast me liggen, soezend tegen me aan. Helemaal zeker ben ik niet. Ik kan enkel het beste verhopen. Hoe dan ook, ik laat je. Het tintelt weer, omdat ik denk aan de droom waarmee mijn dag begon. We waren samen.