“Well if
you could reinvent my name/Well if you could redirect my day/I wanna be the
king of Spain” (The Tallest Man On Earth)
Mijn kamer, de gele muren fris in daglicht en warm in
kunstlicht. De pin-up Venussen van Botticelli en Titiaan. Goudvissen van
Matisse en Van Goghs amandelbloesem. Boven het bed de affiche die honderd jaar
geleden de inhuldiging van de Vooruit aankondigde. Het bed dat kraakt, zoals
jij en ik meermaals hebben ondervonden. Mijn chaotische CD-collectie, met de
reguliere doosjes in het rekje en de afwijkende exemplaren erbovenop. Een bureau dat herhaaldelijk cycli doorloopt
van netjes en geordend naar algehele chaos en terug. Een kleerkast die een
vergelijkbare periodiciteit vertoont. Hier maak ik mijn trekrugzak om met jou
naar Spanje te reizen, de voorbode van een definitieve exodus.
Een etmaal later rijden we met een rode Fiat 500 over de
Castiliaanse meseta. Ruim 1100 m boven de zeespiegel is de hitte dragelijk.
Zwaluwen cirkelen boven de muren van Ávila. Zoals blijkt uit de resterende
plekjes sneeuw aan de einder is de zomer ook hier laat doorgebroken. We betreden
de geboorteplaats van Theresa, de plaatselijke heilige. Haar beeltenis is
alomtegenwoordig, net als die van haar sidekick Juan de la Cruz en een
karrenvracht lokale zaligen. Waarvoor zoveel offers, zoveel ascese, zoveel
toewijding? Om dichter bij de Heer te komen in het hiernamaals? Wat een
teleurstelling zou het voor hen geweest zijn als ze er hadden achtergekomen dat
het allemaal vergeefse moeite was. Gelukkig voor hen duldt de dood geen
bewustzijn. Ik kies ervoor met jou in zonde te leven. Met de beperkte
paardenkracht van onze huurwagen rijden we de Sierra de Gredos op. Het
bergwater dat de zwemvijver op de camping vult is meer dan verfrissend. De nachtelijke
berglucht die onze tent binnendringt is zelfs koud. Hoewel je welkom bent in
mijn slaapzak, denk je met een extra trui de koude te lijf te kunnen gaan. Daags
erna wandelen we naar de Laguna Grande, hoog in de Gredos. Onderweg ontmoeten
we een steenbok met gevoel voor pose, op een rots die boven het dal uittorent.
Aan het meer in het keteldal openbaart de bergketen zich als een onbarmhartige
hoop graniet, de Pico Almanzor op kop. Genoemd naar Al-Mansur, de
onoverwinnelijke Arabische krijgsheer die aan het eind van de tiende eeuw met
de klokken van Santiago de Compostela aan de haal ging, waarna hij ze
installeerde in de Mesquita van Cordoba. Het graf van Jacobus liet hij
ongemoeid.
De Sierra verder naar het Westen is lager en heter. Bijna Extremadura. Op het dorpsplein van
Miranda del Castañar verpozen we in de schaduw van het kerkje. De dorpskatten
hebben hun eigen siëstahoekje, op de hoek tussen twee steegjes. We zijn ver
verwijderd van de citrusgaarden van Valencia, maar we zijn nog steeds in het
land van de sinaasappel. Jouw aversie voor fruit houdt me niet tegen een
bijzonder sappig exemplaar te verorberen. Het sap loopt langs mijn kin naar
beneden. Noodgedwongen tolereer je de stank van rottende sinaasappelschillen die
de rode vuilnisemmer, netjes naast onze tent gezet door de Nederlandse
campinguitbater, verspreidt wanneer hij geopend wordt. Dat is liefde: jij
verdraagt mijn fruit en ik verdraag jouw champignons. In Salamanca ben ik al
eerder geweest, als tienjarige. Hoewel het ook zomer was stond er toen een
frisse wind, het was minstens tien graden kouder dan nu. Nu leent het weer zich
bij uitstek voor korte rokjes. Deze universiteitsstad lijkt meer studentes dan
studenten te tellen, of is dat slechts een indruk? Ik had hier kunnen zijn om
het Spaans machtig te worden, of ik had hier kunnen zijn omdat mijn vriendin
uit deze contreien komt. Dat meisje wiens blik de mijne kruist op de trappen
van de Escuelas Mayores, bijvoorbeeld? In dit leven voltooide ik echter studies
biochemie en milieu in Gent en wandel ik hier met jou aan mijn zijde. Minstens even
goed. Op het terras is er horchata en sangria, in het bed is er bloed. Su sangre. Een opengekrabde muggenbeet.
De weg voert ons ’s anderendaags noordwaarts naar Lago de
Sanabria, het grootste gletsjermeer van het Iberische schiereiland. Twee
kleinere bergmeertjes liggen verder hogerop. Zachte groene hellingen vol
heidestruiken onder een donkergrijze hemel, het lijkt wel Schotland. We houden
het droog tijdens onze wandeling en zijn net op tijd terug om te schuilen in
ons autootje. In een handvol seconden zakt de temperatuur van 20°C naar 9°C.
Regen wordt hagel. De afdaling terug naar de camping, over een met hagelstenen
bezaaide weg, is mijn meesterproef als chauffeur. Het is zaterdag en er heerst
een gezellige drukte op de camping. Met een jeugdwerkloosheid van meer dan 50%
slaat de crisis ongemeen hard toe in dit land. Of ze werkloos zijn dat weet ik
niet, maar een groot deel van de Spaanse jongeren blijkt zich vanavond hier te
hebben verschanst. Biertjes, barbecue en beats, la fiesta total. Na een
lawaaierige nacht bezoeken we het romaanse kerkje van San Martin de Castañeda.
Onder de rondboog van het portaal overhandigt Sint-Maarten de helft van zijn
mantel aan een bedelaar. Buiten het kerkje, te midden van bloemig struikgewas,
krijg ik het bericht dat marraine, mama’s mama, zachtjes wegdeemstert. Als ze
maar geen pijn moet lijden. Ik neem al jaren afscheid van haar, in trapjes. Die
keer dat ik haar moest uitleggen hoe ze koffie moest zetten. Die keer dat ik
haar naar huis begeleidde na een nachtelijke escapade naar het kapsalon. Waar
was marraine die haar kleinkinderen zo liefdevol rodekool met worst, worteltjes
met gehaktbrood, kip met witloof, rosbief met boontjes voorschotelde? Ze
verloor eerst haar kookkunst, dan haar zelfredzaamheid en tenslotte haar
woorden, maar haar liefde is ze nooit kwijtgespeeld, getuige de glimlach die ze
ons nog zo vaak toewierp. Zou ik die glimlach dan nooit meer zien? ’s Avonds
lijkt onze tent alleen te staan. Zijn we op dezelfde plaats als gisterenavond?
De bomen zijn er nog, maar waar zijn de talloze jongelui naartoe? Aan de oever
van het meer, vanmiddag nog het terrein van vele zon- en zwemlustigen, is een
babyslangetje dat van onder een kei komt gekropen ons enige gezelschap. In het
sanitaire blok is het angstaanjagend stil. Gisteren stonden de jongens zich met
het nodige rumoer klaar te maken voor een lange nacht. Ook deze nacht is lang,
maar geruisloos.
In Léon bezoeken we de graven van de enige echte Kings of Leon,
in een prachtig pantheon voorzien van magnifieke romaanse plafondschilderingen.
In de kathedraal, een erg stijlzuiver voorbeeld van hooggotiek, zijn de
glasramen de publiekstrekker. Ik raak mijn toegangsticket van de kloostergang
kwijt en word een beetje zenuwachtig, vergeef me daarvoor. Een warmteonweer
barst in alle hevigheid los, waardoor we moeten schuilen in een niet bijster
interessant museum. Intussen wordt onze was, die op de kampplaats aan sjortouw
te drogen hangt, wederom drijfnat. Omdat we bezwaarlijke natte kleren kunnen
meenemen, besluiten we een dag extra in Léon te verblijven. Op die manier komen
de grotten van Valporquero onverwachts op het programma. Jouw allereerste grot.
Waar jij heen wil, ga ik heen. Indien je in de toekomst zou overwegen nog een
grot te bezoeken: weet dat alle druipsteengrotten er in regel zeer gelijkaardig
uitzien. Ik wil de bergen over, en jij stemt daar mee in, ondanks je
hoogtevrees. Voorbij de Puerto de San Glorio komen we aan de Cantabrische zijde
van de Picos de Europa. In het klooster
van Santo Torribio de Liébana wil ik een kaarsje aansteken voor marraine, maar
die mogelijkheid wordt mij niet geboden. In de plaats daarvan sta ik aan te
schuiven voor een stuk hout te kussen waarvan wordt beweerd dat het afkomstig
is van het kruis van Jezus. Alweer een hoop zonden vergeven. Ik een berggeit en
jij een polderschaap? Zo’n scherpe bewoordingen zou ik niet gebruiken, jij raakt
ook wel aardig een berg op, al vind je 500 hoogtemeters overwinnen meer dan
voldoende. Ik kom hier wel nog eens terug met vrienden om de hogere Picos te
bedwingen.
Het is intussen alweer vrijdag. Om aan zee te geraken moeten
we met de auto door de smalle Desfiladero de la Hermida. Uiteindelijk beslissen
we naar de Asturische badplaats Ribadesella te gaan. Na een heerlijke namiddag
niksen op het strand trekken we naar het stadscentrum. Terwijl we daar op een
terras van een drankje en een tapa genieten, houdt marraine na een lange strijd
op met ademen, met leven. Ik hoor het nieuws enige minuten later telefonisch
van papa. De begrafenis zou vrijdag zijn, terwijl onze terugvlucht op
zaterdagochtend gepland staat. Tijdens ons avondmaal ben ik wat van slag. Ik
wil hoe dan ook op de uitvaart van mijn grootmoeder aanwezig zijn. Gelukkig kan
dat via de verzekering geregeld worden, we kunnen donderavond reeds
terugvliegen. Je deelt in mijn verdriet en veruitwendigt dat met tranen. Welk
verdriet er ook op jouw weg ligt, laat er mij deelgenoot van maken en het
verzachten. Als mijn verdriet jouw verdriet wordt, dan wordt jouw verdriet mijn
verdriet.
De
dagen gaan voorbij en dit Spanje is nog steeds het fascinerende land dat zo
treffend door Cees Nooteboom wordt beschreven in zijn Omweg naar Santiago. Op één dag van de Asturische kliffen langs het
Cantabrische Santillana, een dorp dat door Jean-Paul Sartre het mooiste van
Spanje werd genoemd, naar Burgos, de hoofdstad van het oude Castilië. Aan de
oevers van de Rio Arlonzón houden honderden senioren hun zondagse wandeling,
aan een verrassend gezwind tempo. Zo wil ik ook ouder worden. Na het obligate
gotische erfgoed (een kathedraal beyond description)
bezoeken we het gloednieuwe museum van de menselijke evolutie, alvorens ons via
bipedale locomotie terug naar de camping te begeven. Daags erop een stop in een
dorpje waar niet het stenen erfgoed, maar het levende erfgoed onze aandacht
trekt. De hele gemeente wandelt in een luidruchtige religieuze progressie
achter een lokaal vereerd heiligenbeeld aan. Is het Maria Magdalena? Het is in
ieder geval niet de Maagd Maria, Moeder Gods. Van de menú del diá onthoud ik een smaakvolle Andalusische Gazpacho en een
gigantische Flan Caramel. Zoals wel vaker in dit land is het hoofdgerecht voer
voor vergetelheid. We kamperen bij de Cañon del Rio Lobos, in een landschap van
arenden en gieren. We drinken een glaasje wijn bij een spelletje wippen (het
kaartspel, niet het liefdespel), jij vino
blanco en ik vino tinto. Heel
veel kerken en kloosters in dit kastelenland, tijd voor wat kastelen. Onderweg
naar Segovia doen we een aantal kasteeldorpen aan. De mooiste burcht is
misschien wel het sprookjesachtige exemplaar van Segovia zelf, het Alcazar.
Grotendeels een negentiende-eeuwse reconstructie, maar laat ons eerlijk wezen,
dat is het Gravensteen in Gent ook. Wel 100% authentiek is de aquaduct, gebouwd
in het begin van de tweede eeuw en nog steeds staande. Ook hier was ik als kind
in 1999. Een heerlijke flan als dessert en toen al dronken van de sangria, op
de Plaza San Martin. Het is donderdag en via het paleis van La Granja de San
Ildefonso, waar ik mijn onbekwaamheid in het parkeren op een helling
demonstreer, gaan we naar de Puerto de
Navacerrada in de Sierra de Guadarrama. Het terrein van Hemingways ‘For whom
the bell tolls’. Helaas zijn de geurige dennenbossen vervangen door een lelijk
skioord. Aan de overzijde van de Sierra
leiden alle wegen naar Madrid. Onderweg houden we nog even halt bij het kasteel
van Manzaneres el Réal, schijnbaar gemodelleerd naar een zandkasteel, met vier
ronde hoektorens. Meer dan op tijd voor de vlucht terug.
Mijn kamer is weldra mijn kamer niet meer. Bij de kamers die
we samen zullen betrekken zal geen enkele de mijne zijn. Ze zullen allemaal van
ons zijn, en van de gasten die we er zullen ontvangen. Ik sta op hun punt
belangrijke keuzes te maken, en wat ik ook kies, het zal wellicht met gemengde
gevoelens zijn. Veel van mijn gevoelens zijn gemengd, maar die voor jou zijn
dat allerminst. Op welke kampeerplaatsen we ook zullen bivakkeren, je zal
steeds mijn reisgezel zijn. Laten we onze spullen pakken. Laten we gaan, een
nieuwe reis begint.