De vierde dagtocht kondigt zich aan als één van de mooiste. Klimmen in de Labruja vallei tot op de heuvelpas van Alto de Portela Grande, waarna het pad zachtjes hoogte lost tot in het dorpje Rubiães, waar we zullen overnachten. Meer dan de helft van het traject op wandelpaadjes, voor het overig op rustige landwegen. Een dag waarop men zich kan verheugen op mooie vergezichten, maar dat is buiten het weer gerekend. Voor het eerst geen hyperactieve zon, maar een dicht wolkenpak. Occasioneel een bescheiden buitje. De koelere omstandigheden nodigen uit tot een stevigere tred, zonder ons daarvoor meer te hoeven inspannen.
Na afloop van de examens een goede week terug heb ik me zelfgenoegzaam getrakteerd op een digitale spiegelreflexcamera. Tussen mij en compactcamera’s is het gedaan. Ze zijn handig van formaat, dat wel. Je kan ze in je broekzak steken. Of in je chacosse, dames. Je kan ze op elk ogenblik bovenhalen om de spontaanste (maar vaak ook de banaalste) gebeurtenissen te vereeuwigen. Helaas laat je zo’n kleinood gauw vallen. Het zijn de vele tuimelingen die het einde van mijn compact toestel hebben ingeluid. De drang een nieuw klein toestel aan te schaffen was niet al te groot. Het ligt niet in mijn bedoeling overal waar ik kom maniakaal plaatjes te schieten. Dan heb ik liever een echt goed toestel. Enkel voor bijzondere gelegenheden, zoals mooie reizen en feesten. Mijn nieuwe camera is een standaard spiegelreflex model, voorzien van een standaardlens. Mocht ik plots de behoefte voelen om een kanjer van een falluslens in mijn bezit te hebben dan kan ik er één aanschaffen, hoewel dat dubbel zoveel kost als het toestel zelf. Daarenboven kijken meer ervaren fotografen een beetje neer op amateurs die met hun spiegelreflex lopen te pronken. Een al te opzichtige lens zou daar geen goed aan doen, tenzij ik me kan voordoen als een professionele fotograaf.
Mijn fototas hangt over mijn schouder voor me; met enkele seconden heb ik voldoende om hem paraat te maken voor actie. Niets van schoonheid mag aan mijn lens ontsnappen: landschappen, pittoreske dorpjes, krakkemikkige kapelletjes, en niet te vergeten: mijn vriendin. Hanne, Iebes zus, is aanhanger van de theorie dat amateurfotografen de mooiste foto’s trekken van de mensen die ze het liefste zien. Proefondervindelijk stem ik daar mee in. Ik beschouw het dan ook als mijn missie om geslaagde foto’s van Iebe te trekken, in eender welk mooi kader dat zich op de weg aandient. Opdat Iebe mij zou herinneren als diegene die zo mooie foto’s van haar heeft getrokken! Uit liefde, niet dankzij het fotografisch talent dat hij niet bezat! Dat mijn goed toestel er voor iets tussen zit mag ze dan weer wel vergeten.
Aan het eerste café langs de weg zien we het Engels koppel genieten van een drankje. “We’re doing a café camino”, roepen ze ons schijnbaar verontschuldigend toe. Het pad wordt enkel maar in haar rust verstoord wanneer we voor de tweede maal een autosnelweg kruisen. De route loopt onder een lawaaierige viaduct door. Het geheel van pilaren die de viaduct ondersteunen doet denken aan een Egyptische tempel. Hetzelfde kluwen van verticale mastodonten. Wat verder, net voor het pad heel steil over de heuvel ligt gedrapeerd, treffen we een winkeltje aan. In het kapelletje aan de overkant van de straat slaat het noodlot toe. Nadat ik flitsgewijs een foto heb getrokken van een sculptuur die St-Jacob met wandelstaf en kalebas afbeeldt, valt mijn camera uit. De batterij houdt het voor bekeken. Op één van de mooiste etappes! Geen opname van de schattige geitjes op de berghelling. Geen kiekjes van de vele gele pijlen op de bomen die ons de juiste richting aanwijzen. Geen plaatje van hetcruz dos Franceses, waar vele van onze voorgangers een steentje hebben bijgedragen tot de hoop keien die er de top van de heuvelpas markeren. Geen beeld van de blauwe bres die de hemel openbreekt, de opklaring die ons toelaat de vallei die zich voor ons openbaart in zonlicht te bewonderen. Laten we ervan uitgaan dat onze beeldrijke herinneringen net zo min vervagen als de pixels van een digitale foto.
In ons boekje staat het volgende te lezen, naar aanleiding van de heuveltop die we zopas overwonnen hebben: “I like the idea that high places reflect Higher Mind – that place where clutter and illusion seem to evaporate in the rarefied of the mountains.” De auteur heeft kennelijk niet veel nodig om in een hogere sferen te verkeren; even 410 meter boven de zeespiegel doorbrengen volstaat. Met ervaring op de schotse Highlands, de Slovaakse Tatra, de Spaanse Pyreneeën, de Franse Alpen en –niet in het minst- de Gentse Blandijnberg , is zo’n bescheiden bult een lachertje. Hoewel. De steiltegraad maakte het bij momenten knap lastig.
Voor ons openbaart zich een panorama dat wellicht tot in Spanje reikt. De grens, gevormd door de brede Minho river, ligt op een dag wandelen van ons. De omgeving hier valt best wel te pruimen. Bevrijd van alle fotostress volgen we de afzink tot in de beboste vallei van de Coura. Onderweg passeren we de ruïnes van een oude watermolen. Het twaalfde-eeuwse kerkje van Rubiães is best aardig. Het rondbogige romaanse portaal is voorzien van nogal afgesleten sculpturen. Het dak wordt gedragen door stierenkoppen. Niet ver daarvandaan staat een authentieke Romeinse mijlpaal. In de loop van de geschiedenis werd ze uitgehold en als sarcofaag gebruikt. Vandaag staat ze weer fier rechtop langs de kant van de vroegere Via XIX.
Onze pleisterplaats voor vannacht is een oud schooltje dat werd verbouwd tot een hostel voor pelgrims. Vijf van onze collega’s liggen languit op hun bed te bekomen van de geleverde inspanningen. De voeten bevrijd, al dan niet met muziek in de oren. Een Australische vrouw van rond de vijftig stelt ons voor aan Dominique, de blonde dame die we gisteren reeds in Ponte de Lima hebben gezien. Zij blijkt een landgenote te zijn, uit het Franstalige landsgedeelte. Haar Nederlands is nog slechter dan ons Frans, dus maken we gebruik van de taal van Molière. Dominique is leerkracht Frans en Spaans op een middelbare school in Louvain-la-Neuve. Ze spreekt vloeiend Spaans en is van plan spoedig Portugees te leren. Dat boerentaaltje uit het Noorden spreekt ze niet, maar ik neem het haar niet kwalijk. Ze liggen zo moeilijk in de mond voor Romaanstaligen, die harde Germaanse klanken. De gesprekken die we met Dominique voeren stuiten op onze beperkte kennis van het Frans. Standaard gesprekjes voeren lukt aardig, een uitgebreider relaas beginnen is schier ondoenbaar. Ik zou in het algemeen wat minder angst mogen hebben fouten te maken in een vreemde taal. Dat zou mijn language skills beslist een boost geven. Misschien toch een cursus Frans volgen volgend academiejaar?
Na een weinig bevredigende maaltijd duiken we vroeg het bed in. Alle anderen hebben ons dat voorgedaan en liggen reeds onder de lakens. “Early to bed, early to rise”, het motto van de ware pelgrim. Je krijgt naderhand een sterk gevoel van samenhorigheid met de andere bedevaarders. De medereizigers; wat graag zou ik foto’s van hen trekken, maar ik durf het hen niet vragen. Ze doen meer dan deze reis stofferen, ze vormen één van de pijlers. Allen op weg, niet alleen, samen. Als een spiegel van het leven, waarin je er nooit alleen voor staat, en zelden alleen voor gaat. Op een pad dat velen voor ons bewandeld hebben, en velen na ons zullen volgen. Ik begin te mijmeren; het is tijd voor te in te dommelen.