zaterdag 1 september 2012

Pet Sounds


“I could try to be big in the eyes of the world, what matters to me is what I could be to just one girl”


September. Mooie dagen worden niet langer zomerdagen, maar nazomerdagen genoemd. Het korten van de dagen gaat onverwijld door, later deze maand haalt de nacht de dag weer in. Voor sommigen aanleiding tot een licht gevoel van weemoed omwille van het voorbije seizoen. Misschien dat een vleugje zomerse muziek kan helpen, zodat een inzinking van de barometer of de thermometer de stemming niet treft? Waarom niet proberen met de Beach Boys, voor velen de ultieme zon-zee-strand band? Hun absolute meesterstuk, Pet Sounds, dateert uit 1966 en heeft dankzij haar universele aantrekkingskracht en thematiek na al die jaren nog niets aan actualiteitswaarde ingeboet.


De eerste zomer waarin Pet Sounds voor mij als soundtrack fungeerde was die van 2003. Bloedheet. Veertien jaren jong, een wandelend hormonenvat. Point culminant: kamp van de christelijke mutualiteit in Maloja, Zwitserland. Hernieuwde kennismaking met een oude vlam uit het zesde leerjaar. Nog aanbeden in hetzelfde Maloja, twee en een half jaar voorheen in een totaal ander, winters kader. Nieuwe vlam ontmoet die slechts kortstondig zou blijven branden. Geen kalverliefdes; kalververliefdheden. Voorts een vriendschapsband ontstaan met de kennis dat die heldere ster laag aan de zuidelijke hemel eigenlijk de planeet Mars betreft. Een vriendschap die het menige jaren uitzong, maar naderhand toch vervaagde tot het statuut van kennis. Kalvervriendschap? In ieder geval hoef ik sinds die zomer van 2003 niet eens naar Pet Sounds te luisteren om er van te kunnen genieten. De muziek laat zich in het hoofd afspelen en komt in hartstochtelijke vlagen die allerminst beperkt blijven tot de zomertijd.

Het is een populaire misconceptie dat de Beach Boys een soort van one-issue band is die zich quasi uitsluitend heeft ingelaten met surfhitjes en het instandhouden van een soort van Californische ‘endless summer’ mythe. Eigenlijk luidde de oorspronkelijke groepsnaam de ‘Pendletones’. Het was buiten medeweten van de boys in dat de groepsnaam op voorspraak van een marketeer van hun platenlabel werd veranderd in de ‘Beach Boys’. De mythe was geboren. De eerste helft van de jaren zestig brachten een resem onvervalste surfhits (Surfin’, Surfin’ Safari, Surfin’ USA), samen met zoetere ballads die veelal als B-sides fungeerden. Naarmate de jaren vorderden kwam de genialiteit van frontman Brian Wilson meer en meer bovendrijven. Midden de jaren ‘60 verlegden singles als ‘When I Grow Up To Be a Man’ en ‘California Girls’ de bakens van de popmuziek. Tegen die tijd ging Brian niet meer mee met de rest van de band op tournee zodat hij zich volledig kon toeleggen op het creëren van zijn muziek. Terwijl de andere jongens de wereld rondtrokken in hun gladgestreken gestreepte hemdjes werkte Brian aan zijn absolute chef-d’oeuvre, dat een respons zou worden op het in december 1965 uitgebrachte ‘Rubber Soul’ van de Beatles. Die respons kwam er snel: in mei 1966 werd Pet Sounds uitgebracht.

Voor het opnemen van de rijke arrangementen kon componist en producer Brian Wilson rekenen op een indrukwekkende schare sessiemuzikanten. Het brede instrumentarium doet vermoeden dat de ambitie verder reikte dan het maken van een popalbum. Vergelijkingen met klassieke meesterwerken zijn niet helemaal overdreven. De in 1997 uitgebrachte Pet Sounds Sessions box, dat geluidsmateriaal van verscheidene opnamesessies bevat, laat toe om de complexe gelaagdheid van de muziek op haast analytische wijze te ontdekken. De rol van de overige Beach Boys in de opnames bleef grotendeels beperkt tot dat van knapenkoor. Het moet wel gezegd: zowat het beste mannelijke vocale ensemble dat in die tijd voorhanden was. Een andere belangrijke bijdrage kwam van librettist Tony Asher, een copywriter actief in de reclamewereld die door Brian op goed geluk in dienst werd genomen. Deze nobele onbekende bleek uit te blinken in het verwoorden van Brians zielenroerselen. Acht van de dertien songs op het album zijn van zijn eenvoudige maar pakkende lyrics voorzien.

Het album schiet uit de startblokken met ‘Wouldn’t it be nice’, een wijsje dat ook vele niet-ingewijden bekend in de oren klinkt. Euforisch introotje, het feest kan beginnen. Een lied over tienerdromen. Dromen die van jeugdliefdes een huwelijk maken. Er valt te twijfelen of het huwelijk bij de jeugd van vandaag nog zo hoog aangeschreven staat. Men spreekt niet meer in de voorwaardelijke wijs als het gaat over samenslapen met je lief. Wie herinnert zich niet de slaapkamer van zijn of haar eerste ‘serieuze’ lief? De nachtelijke uitstappen naar het toilet, op de tast door dat donkere huis, alle moeite om noch de ouders, noch de hond te wekken? In ‘You Still Believe In Me’ verandert de toon. Knipperlichtrelaties. Dezelfde fouten worden steeds opnieuw gemaakt, waarna de brokken keer op keer gelijmd dienen te worden. Brian zou erbij kunnen huilen. In ieder geval demonstreert hij in deze song de rekbaarheid van zijn stem door moeiteloos octaven te overbruggen.

Dan volgt ‘That’s Not Me’, misschien wel mijn favoriete track op de plaat. Eigenlijk betrekkelijk eenvoudig, zonder de instrumentale opsmuk die de andere liedjes op Pet Sounds te beurt vallen. Een vette baslijn, een zoemend orgeltje, tikjes drum, een vleugje tamboerijn, een streepje gitaar. Meer niet. Naar verluidt de enige track op het album waaraan alle Beach Boys een bijdrage hebben geleverd. Mike Love, vaak verguisd omwille van zijn vermeende rol in het ‘Smile’ debacle van 1967, zet hier een uitstekende lead neer. De lyrics gaan over de twijfels van een nestverlater. Met grote ambities naar de stad getrokken. Vastgesteld dat het makkelijk is je eenzaam te voelen op een plek waar duizenden mensen naast elkaar leven. Plots is dat bed in je nieuwe stek, waarin je zoveel veroveringen dacht te kunnen lokken, niet zo verschillend van het bed in de veilige cocon van jouw vroegere slaapkamer. Je blijft dromen. Terwijl je vroeger verlangde je los te breken en de vleugels uit te slaan, denk je nu met heimwee terug aan wat achter je ligt. 

'Don’t Talk (Put Your Head On My Shoulder)’ vormt een sacraal rustpunt in het midden van Side One. Geliefden op een bed van strijkers. Een innig samenzijn, woorden doen er niet meer toe. Een omhelzing die wanhopig los probeert te breken uit de tijd die haar op termijn zal breken. Een mutualistische symbiose van deze aard is altijd eindig. Na een heftige intro lossen bitterzoete romantiek en furieuze uithalen van jaloezie elkaar af in ‘I’m Waiting For The Day’, hetgeen de song een aantrekkelijke dynamiek verleent. Uiteindelijk haalt de furie het van de rust, in een coda waarin een ingenieus gebruik van backing vocals wordt gedemonstreerd; een specialiteit van de Beach Boys. Vervolgens komt ‘Let’s Go Away For Awhile’, dat op het eerste gehoor af voor een instrumentaal niemendalletje kan worden versleten, maar dat in werkelijkheid zeker niet is. “The most satisfying piece of music I’ve ever made”, liet Brian Wilson zich ooit ontvallen. Als de meester het zegt… De A-zijde van Pet Sounds wordt afgesloten met ‘Sloop John B’, een bewerkte folk traditional. Het was bandlid Al Jardine die met het idee kwam opzetten deze song in een nieuw jasje te gieten. Het liedje valt thematisch een beetje uit te toon, wat niet wegneemt dat er een aanstekelijke vaart in zit.

Hoorngeschal opent Side B in ‘God Only Knows’, een lied dat zijn plaats verdient in de muzikale canon van de twintigste eeuw. De lead vocal werd ingezongen door Brians favoriete broer; Carl. De broertjes hadden tot god gebeden vlak voor de opnames. Het resultaat is er naar: Carl zingt zichzelf de hemel in. En die onzekerheid gevat in de eerste regel: “I may not always love you”. De liefde mag dan niet voor eeuwig zijn, maar blijft zolang er sterren aan het hemelgewelf staan. Dat kan dus wel nog een tijdje doorgaan. Pluimen voor librettist Tony Asher. Volgens de overlevering is in ‘I Know There’s An Answer’ de LSD aan het woord. Lekker nummer, met een leuke baritonsaxofoonsolo naar het einde toe. ‘Here Today’ is alweer een outstanding track. Over de volatiliteit van romantische gevoelens. Over wat gewoon een blik, of een glimlach, al niet kan ontsteken, vaak wanneer dat niet eens veroorloofd is. Sommige schoonheden weten niet wat een onschuldige glimlach kan aanrichten. Wees daar dus voorzichtig mee. En voor de geadresseerde van die blik: haal je niets in het hoofd. Denk na over de gevolgen. Een gewaarschuwd man is er twee waard. Voorts ook muzikaal een absolute topper, deze song. Mike Love bewijst eens te meer dat hij een song kan dragen met zijn stem. Let ook op de bas: die lijkt hier ongekende hoogten te bereiken vooraleer opnieuw naar beneden te tuimelen. Heel goed hoorbaar in de instrumentale reprise vlak voor het einde.


'I Just Wasn’t Made For These Times’ is wellicht de meest autobiografische song op het album. De lyrics zijn van Asher, die hier meer dan ooit als Brians medium optreedt. Hoewel deze song kan worden begrepen in de context van de donkere jaren die gauw zouden volgen voor Brian Wilson, is de thematiek heel herkenbaar. Wat aan te vangen met je talenten, welke richting uit te gaan? Niet noodzakelijk de weg opgaan die anderen voor jou hebben uitgetekend, toch? Er moet al eens een drempel worden overschreden worden, we staan al eens aan een kruispunt waar verschillende wegen kunnen worden ingeslagen. Het titelnummer is een rustig kabbelend instrumentaal intermezzo. Ik ga mijn hoofd niet breken over de betekenis van de albumtitel, maar uit de cover art blijkt alvast dat de Boys een diepgaande affectie voor geiten vertoonden. ‘Caroline No’ mag het album afsluiten. Verloren haar als metafoor voor verloren onschuld, verloren verlangen, verloren liefde. “It’s so sad to watch a sweet thing die, oh Caroline why?”. De euforie van ‘Wouldn’t It Be Nice’ is ver, ver weg. De plaat dooft niet zomaar uit op het einde. We krijgen eindelijk Brians huisdieren, zijn honden Banana en Louie, te horen, alsook een voorbijrazende trein. Een gewaagd, enigszins desoriënterend slot. U mag nu op ‘repeat’ duwen tot u de plaat uit het hoofd kent. 


Geen wonder dat deze plaat zich zo snel in mijn hoofd ankerde al die jaren geleden. Al dat romantisch gezwijmel; ging er als zoete broodjes in. Voorts zal ik de mensen met de septemberblues moeten teleurstellen: Pet Sounds is geen zomerplaat. Ga die blues maar te lijf met een potje Balearic beats of iets dergelijks. Pet Sounds is het jaar rond genietbaar. Het album gaat niet over een seizoen dat elk jaar netjes op het appel verschijnt. Het gaat over een tijd die nooit terugkomt maar nu en dan komt echoën. Als een nieuwe vlam zich aandient, of een oude vlam komt spoken. Als er knopen moeten worden ontward of knopen dienen te worden doorgehakt. Echo’s op de kruispunten van het leven.  




Geen opmerkingen: