Toen
ik vernam dat je overleden was, op die kille zaterdag eind november, was ik op
weekend met een organisatie die jonge mensen samenbrengt rond duurzaamheidsthema’s.
Na een verfrissende wandeling op de Hagelandse Wijngaardberg sprak mijn vriend
Jonas de woorden: “Daaf, Luc De Vos is overleden”. Ik had je het jaar voordien
nog geschreven over hoe jouw muziek en teksten me door mijn adolescentenjaren hadden
geloodst, maar naderhand aan relevantie hadden verloren. Dat laatste had ik
niet mogen neerschrijven. De schok en het ongeloof die me beving toen ik het
nieuws vernam dat je er niet meer was, gaf aan dat je nog steeds van betekenis
voor me was. Daarin was ik niet alleen: met ruim tienduizend stonden we in een
zwakke decemberzon op het Sint-Pietersplein om je uit te zwaaien. Wat een meezingmoment
had kunnen worden toen je kist werd buitengedragen op de tonen van ‘Mia’, werd
gesmoord in collectief verdriet. Na je stervensjaar 2014 uitgeleide te doen aan
de Portus Ganda, bij de samenvloeiing van Leie en Schelde, konden we niets
anders dan het nieuwe jaar inzingen met jouw liedjes.
Wat
sta jij daar te doen als antiheld tussen mijn muzikale helden? Is het omdat we
in hetzelfde dorp, Gent, woonden? Komt het omdat je lang voor mijn tijd op de
banken van dezelfde school, het Sint-Lievenscollege, hebt gezeten? Komt het
omdat ik lang gedacht heb dat ik, net als jij, een muurbloem was die pas in een
verre toekomst tot bloei zou komen? Omdat je ooit opkwam voor de
gemeenteraadsverkiezingen met de slogan “Leve de sterren”? Mijn geschiedenis
met jou begon in mijn vroege tienerjaren. Tijdens de nacht waarin het jaar 2000
moest wijken voor het jaar 2001 dansten we met het hele gezin op te tonen van
je debuutplaat Gorky. Eigenlijk betrof het eerder springen dan dansen, daar in
de keuken, met de volumeknop stevig naar rechts gedraaid. In de jaren daarna
heb je me als een gids door mijn apenjaren geleid.
Jouw
beste werk kwam eerst. Het album Gorky, in 1992 uitgebracht, is een
Nederlandstalige klassieker. Een plaat zonder noemenswaardig dieptepunt. Jammer
dat ‘Mia’ met alle aandacht gaat lopen. Ik vermoed dat je dat liedje mettertijd
wat was beu gezongen. Zonde, want in wezen blijft het een steengoede song.
Tijdens een tweedaagse bergtocht in het Zwitserse Graubünden op een zomerkamp met
de veertienjarigen werd ‘Mia’ duchtig door iedereen meegezongen. ‘Lieve Kleine
Piranha’ en ‘Anja’ slaagden er ook in de stembanden in beweging te brengen. Als
ik echter ‘Wacht niet te lang’ of ‘Boze wolven’ inzette, moest ik het alleen
zien te rooien. Omdat ik geen groot zangtalent ben werd me dat niet in dank
afgenomen. Ik liet me daar niet door uit het lood slaan. Als anderen het recht
hadden de hele troep te irriteren door op grassprietjes te fluiten, had ik het
recht om jouw liedjes te kwelen. De eerste en enige keer dat ik met mijn stem
lof heb geoogst was trouwens toen ik ‘Arme jongen’ vertolkte op het strand van
de Blaarmeersen, begeleid door een goede maat op gitaar. Laten we eerlijk zijn:
jij was ook niet de beste zanger. Gelukkig valt dat op ‘Gorky’ niet echt op.
Met passie en inleving haalde je het maximale wat uit je stem te halen was.
Heerlijke teksten trouwens. “De heldentocht in de file” waarvan sprake in ‘Soms
vraagt een mens zich af’ probeer ik angstvallig te ontlopen. Geef mij maar werk
waar ik al stappend, trappend of sporend naartoe kan pendelen. Voor de rest een
zeer stichtend refrein: “We bouwen aan de toekomst/We leven voor elkaar/We
bouwen aan de toekomst/We houden van elkaar/Hier heerst vrede/Er is hoop voor
iedereen”. Zeer geschikt voor de zondagmis, maar dat is buiten die twee strofes
gerekend waarin je bezingt hoe je op de achterbank van een auto de liefde
bedrijft met iemand die we tegenwoordig een ‘milf’ zouden noemen.
In
‘Eisen van de romantiek’ heb je het over het onvermogen om klaar te komen,
terwijl je het in ‘Geef al je geld aan de arme kinderen’ hebt over handen die
naar ontucht verlangen. Ik had op mijn twaalfde al goed door waarover je het
had. Het waren verwarrende tijden. Ik was min of meer verliefd op de zangeres
van The Corrs. Wat later had ik een oogje op een meisje van de parallelklas, in
de overtuiging dat ze wat trekken had van Andrea Corr. Dat was buiten haar
haren gerekend, die niet ravenzwart maar stroblond waren. Mijn muzieksmaak
bevond zich toen in een ingrijpende transitie. De jaren daarvoor waren Bach en
Mozart mijn absolute idolen geweest, maar in het zesde leerjaar begon ik langzaam
maar zeker meer moderne genres te appreciëren. Die transitie is niet vlekkeloos
verlopen: op een bepaald moment luisterde ik hoofdzakelijk naar gedrochten als
Limp Bizkit, The Offspring en Linkin Park. Van Limp Bizkit heb ik trouwens een
CD (wellicht de grootste stinker van mijn collectie) met het keurmerk ‘Parental
Advisory Explicit Content’. In die jaren vond ik het merkwaardig dat jouw CD’s
niet van dit logo voorzien waren. Het zal door dat Nederlands geweest zijn.
Eenmaal het woord “klaarkomen” was voor mij meer choquerend dan de 48 “fucks”
in het liedje ‘Hot Dog’ van Limp Bizkit.
Op
het live-album ‘Boterhammen’ valt het op dat zowel ‘Boze wolven’ als ‘De
redder’ in essentie folknummers zijn. Ik moet toegeven dat ik de “lieveling”
uit de ‘De Redder’ (en de “lieveling” uit ‘Het Einde is nabij’) steeds als
‘Lieve Lien’ begreep, wellicht omdat er in het eerste middelbaar een Lien in
mijn klas zat. Lief was ze zeker. Iedereen leek verliefd op haar, behalve ik.
Misschien had ik het meer voor de “Brave hoer Martine” uit ‘Ooit was ik een
soldaat’. Een jaar erop, in 1993, hielden je bandleden het voor het bekeken en wisselde
je bandnaam van eindletter. Met de nieuwe bezetting trok je naar Senegal om er
‘Hij Leeft’ op te nemen. Wat mij betreft is die plaat de meest eerlijke en
ontroerende die je uit je polderromantische geest hebt weten te puren. Hoewel
op geslaagde wijze West-Afrikaanse invloeden in de muziek zijn geslopen, lijkt
de plaat uitermate geschikt voor een druilerige regendag in Belgenland. De melancholie van opener ‘In Onze Landen’ is in ons
taalgebied onovertroffen. “Ik zie je huilen/En je schuilt/In je toren/En je
huilt”, gezongen met een kwetsbare falsetstem. De lange instrumentale outro
doet denken aan Ali Farka Touré, maar dan met Wippelgemse weemoed. ‘Berejager’
(zonder tussenletter, de spellingswijziging van 1995 had zich nog niet
voltrokken) begint met gelijkaardig snarenspel, maar vervelt al snel tot een
rechttoe rechtaan rocksong. In ‘Hij is alleen’ heb je het over de jongen
die je vroeger was, een jongen waarmee ik me tijdens mijn puberteit in grote
mate kon identificeren. Je zingt “Hij droomde dat je van hem hield”. Bij mij
ging het net zo, hobbelend van de ene platonische verliefdheid naar de andere.
Alleen was het voor jou reeds jaren achter de rug en zat ik er nog tot over mijn
oren in, de redding bijlange nog niet nabij. ‘Samen in dat donkere huis’, een
ingetogen nummer dat enkel wordt gedragen door jouw stem en een piano, bevat de
heerlijke oneliner “Net als voetbal, is God overal”. In het prachtige ‘Vader
Wij Wachten’ refereer je naar Matteüs 8: 2-22: “Je hoeft alleen te
spreken, en ik zal genezen”. Door mijn veelvuldige deelnames aan
eucharistievieringen voorafgaand aan mijn vormsel staan dit soort zinnetjes in
mijn geheugen gebrandmerkt. Ironisch genoeg hoefde ik na mijn plechtige
communie niet meer verplicht naar de kerk te gaan op zondag. Ook de vele
cadeaus die ik in ontvangst mocht nemen tijdens het bijhorende feest waren mooi
meegenomen. Het enige wat de heilige geest mij in die periode heeft nagelaten
zijn frasen als “Zeggen wij dank aan de Heer onze God, hij is onze dankbaarheid
waardig”.
Het
album ‘Monstertje’ uit 1996 is een stapje terug ten opzichte van je eerste
langspelers, maar je had de lat dan ook hoog gelegd met die twee Vlaamse instantklassiekers.
Er staan maar liefst 17 tracks op, maar slechts enkele die boven de middelmaat
uitsteken. In heb het wel voor opener ‘Billy lag te slapen’. In de vroege jaren
2000 kenden de cd-r en illegale downloadsites zoals Napster een steile opgang,
wat me toeliet om zelfgemaakte compilatie-cd’s samen te stellen. ‘Billy lag te
slapen’ had de eer Volume 3 van mijn compilatiereeks te openen, ergens in het
voorjaar van 2002. Wat te denken van het titelnummer en ‘Ik Zie Het Licht’? Mooie
nummers die op geslaagde wijze zijn georkestreerd, maar zo lijzig ingezongen.
Ook bij opvolger ‘Ik Ben Aanwezig’ uit 1998 heb ik dubbele gevoelens. Een zeer
ambitieuze plaat, maar ook de eerste waarin de typische synthesizersound
opduikt die veel van je latere werk ontsiert, als een schimmellaagje op een
bedorven boterham. ‘Vaarwel Lieveling’ en ‘Punk Is Dood’ zijn breed
uitwaaierende songs die met wat minder opsmuk beter tot hun recht hadden
gekomen. ‘Eindelijk Vakantie’, in 2000 op de markt gegooid, is bescheidener van
opzet. ‘XTC’ is een sterke single, en ook een aantal albumnummers behoren tot
mijn persoonlijke favorieten, zoals ‘Duitsland Wint Altijd’, dat nochtans de
kenmerkende ‘schimmelsynths’ bevat. Ook het de bedaarde gitaarsong ‘Mijn Bed Is
Zwaar En Groot’ kan me wel bekoren. ‘In Mijn Betere Wereld’ is heerlijk
gearrangeerd. Ik liet die song ooit horen tijdens een spreekbeurt over de
romantiek, naast een gedicht van Heinrich Heine op muziek van Hugo Wolf, om te
illustreren dat er ook hedendaagse artiesten waren die zich van romantische
stijlkenmerken bedienden. ‘Vooruitgang’ uit 2002 is de eerste plaat van Gorki
die ik heb ontdekt in het jaar van de release zelf. Ik moet opbiechten dat ik
de verzen “Laat mij nog iets weten/Je mag mij niet vergeten/Ik leef onder de
sterren/Die jij ziet aan de hemel” uit ‘Tijdbom’ eens heb gerecycleerd in een
liefdesbrief zonder naar het bronmateriaal te refereren. Ook de titelsong en
‘De Olifant Is Grijs’ hoort bij het betere werk in je liedcatalogus. Weinigen
weten dat je onder de vlag van ‘Automatic Buffalo’ een Engelstalige plaat hebt
uitgebracht. ‘Party People’ is één van de eerste CD’s die ik op eigen houtje
aanschafte. ‘Let’s Have A Revolution’, de titel van het openingsnummer, is een
devies dat ik in de praktijk probeerde te brengen tijdens mijn tweede jaar op
het college. Het plan was onder andere om de leerlingenraad meer bevoegdheid te
geven en de gevestigde orde op haar grondvesten te doen daveren. Verder dan een
op hoongelach onthaalde toespraak op de speelplaats ben ik helaas niet geraakt.
In
2004 bracht je ‘Plan B’ uit. Omwille van het feit dat de release synchroon
verliep met de periode van mijn jeugd waarin mijn puberale gevoelens zich van
het ene naar het andere uiterste slingerden, is het album van grote betekenis
voor me geweest. Ik was toen vijftien jaar en maakte deel uit van een
vriendenbende die de gewoonte had om op vrijdag in het gras bij de
Sint-Baafsabdij of het Klein-Begijnhof te voetballen en ‘verkrachtertje’ te
spelen, een spel dat op jongerenreizen van de christelijke mutualiteit zedig
‘Ridders en Prinsessen’ werd genoemd. Op een vroege lentedag in dat jaar kwam
ik je, op weg naar het begijnhof, tegen in de Lange Violettestraat. Ik
begroette je met “Dag Luc”, hetgeen je kordaat beantwoordde met “Hoi”. De
single ‘Een schaduw in de schemering’ en ‘Engeland’ zijn zeker
vermeldenswaardig. In ‘Donkere stille gangen’ roep je, geruggensteund door een
treurige hoorn, de sfeer op van de jaren toen je school liep op het
Sint-Lievenscollege. De “geur van bleke jongens” was daar in mijn tijd nog
steeds niet verdreven. Bij het beluisteren van het titelnummer krijg ik nog
steeds een beetje kippenvel. Het “mooi meisje” waarvan sprake heette toen
Xandrien, en “Weet je nog die fuif/Hoe gezellig het toen was” ging voor mij
over een chirofuif in Sint-Kruiswinkel. Een simpele slow was toen buitengewoon
sensationeel. De gewaarwording van meisjesborsten tegen mijn lijf en mijn armen
om meisjesheupen bracht keer op keer een ongekende hormonenstorm op gang: “Zolang
het duurde was het fijn”. Het lijdend voorwerp van mijn begeerte ging niet in
op mijn avances, het zou nog twee jaar duren voor ik het eerst een meisjesmond
mocht proeven. Tegen dan had je ‘Homo Erectus’ uit, maar leek ik jouw muziek
wat ontgroeid. Alleen het lichtelijk homo-erotische ‘Zomer van de liefde’ kon
ik wel smaken. Van ‘Voor rijpere jeugd’ uit 2008 onthoud ik enkel de single
‘Veronica komt naar je toe’, waarin je vocaal uithaalt als op je debuutplaat.
Van ‘Research & Development’, je laatste worp, is hoegenaamd niets blijven
plakken. Toch bleef ik hopen op die goede plaat die je zeker nog in je had. Het
is me zelfs voorgevallen dat ik over die plaat droomde: een rode albumcover met
een mooi meisje op.
Je bleek een uitstekende gids in de jaren van
smartelijke liefdesbrieven, gekwelde dagboekfragmenten en kortstondige
bevliegingen, maar in een tijd waarin de realiteit van alledag de meeste
opflakkerende dromen ogenblikkelijk in de kiem smoorde leek je voor mij aan
relevantie verloren te hebben. Tenminste, dat schreef ik je in 2013. Ik kan
vandaag, op een grijze zaterdagnamiddag eind november, enkel vaststellen dat ik
me daarin vergiste. ‘Hij Leeft’ ligt hier op. Van jouw werk kan ik hetzelfde zeggen.