Mijn haar groeit snel. Als mijn tandenborstel versleten is, wordt het tijd
om nog eens een kapper op te zoeken. Als ik merk dat de haartjes op mijn
tandenborstel alle kanten op staan, is dat met de haren op mijn hoofd meestal
ook het geval. Ik word dan vriendelijk verzocht door mijn echtgenote om er de
knip in te laten zetten.
“Zoals altijd?”. “Ja”. Elkaar verstaan met weinig woorden, een teken van
een goede verstandhouding. Kapper Valère, van het gelijknamige kapsalon in de
Gentbruggestraat in Sint-Amandsberg, begreep dat mijn haar gewoon kortgeknipt mocht
worden. Enkel net voor de zomervakantie werd de tondeuse gehanteerd. Tijdens
het schooljaar onderging ik cycli van ‘coupe
casserolle’ tot wat mijn moeder steevast een Beatleskapsel noemde. Tijdens de
zomermaanden in de Ardèche had ik een radicaal andere look, zijnde dus een fris
broske. Als peuter werd ik bewonderd om mijn angelieke blonde krulletjes, die
met de tijd plaats maakten voor dikke bruine haren. Het predicaat ‘schattig’
was al gauw niet meer van toepassing. Ik zie mezelf als elfjarige door de
kloostergang van Nieuwen Bosch lopen op een openschooldag, met een Ice Tea in
een palmglas. Iedereen dacht dat ik bier aan het drinken was, wat ik best stoer
vond. Ik hoopte in de gangen Delfien tegen het lijf te lopen, mijn crush van
het moment. Ik hoorde ze voor ik ze zag, ze kwam een trap af samen met een
vriendin. Dat ze niet doorhad dat ik er aan kwam maakte ik op uit het gesprek
dat ze voerde: ze had het over het belachelijke haar op mijn kop. Ze was de
eerste in een lange reeks onbeantwoorde liefdes.
Mijn pépé was ook klant bij herenkapper Valère. De weinige haren die zich
vastklampten aan zijn anders kale hoofdhuid werden er bijgetrimd. Ikzelf ging
er altijd met mijn vader heen. Ik ben niet zo bedreven in smalltalk, al
helemaal niet met mensen die ik maar eens om de drie maanden zie. Nochtans is
dat een essentiële vaardigheid die met name in het kapsalon haar nut bewijst. Gelukkig
nam mijn pa de praatjes voor zijn rekening. Na afloop van de knipbeurt kreeg ik
een lolly. De dag dat ik die niet meer kreeg besefte ik dat ik geen kind meer
was. De jaren erop moest ik alleen naar de kapper, helemaal op mezelf
aangewezen bij het aanknopen van een gesprek met Valère. Doorgaans ging het dan
over reizen. Hij vroeg me of ik van plan was weer naar Saint-Mélany te trekken
in de zomer, waarop hij zijn reisplannen uit de doeken deed en voorbije tripjes
in herinnering bracht. Het was comfortabel om het gesprek altijd in die
vertrouwde richting te zien evolueren. Sinds Valère met pensioen ging een
vijftal jaren geleden zag ik hem slechts één keer: niet toevallig in de reisboekenafdeling
van de Fnac.
Er zijn zo van die kappers waar ze vooraf je haar wassen voor ze aan het
knippen beginnen. Blijkbaar zijn dergelijke kapsalons eerder de regel dan de
uitzondering. Je moet dan je hoofd naar achter werpen in zo’n lavabo met een uitsnede
voor je nek. Hoogst oncomfortabel. Als ik al niet het gevoel heb dat ze me op
elk moment kunnen onthoofden, dan wel bekruipt me de sensatie dat ik mijn hoofd
na afloop van de wasbeurt nooit uit die lavabo zal krijgen. U begrijpt dat ik
liever andere kapsalons frequenteer, niet alleen omwille van de uitgespaarde
doodsangsten, maar ook omwille van de prijs. Sinds Valère zijn scharen aan de
haak heeft gehangen ga ik naar Turkse kappers. Toen ik nog bij mijn ouders
thuis woonde was dat in de Sleepstraat. Daar krijg je, naast gratis aftershave
en gel, een verschroeiende oorhaarbehandeling als extraatje. Tegenwoordig zoek
ik in Ledeberg mijn gading. Aanvankelijk ging ik bij Musti. Klinkt schattig,
maar mijn ervaring is dat het er ook soms spannend aan toegaat. Musti’s zonen zijn
bij hem in de leer. Toen ik er de eerste keer langsging was zijn jongste nog
geen tien, maar toch al verantwoordelijk voor het bijscheren van bakkebaarden
en nekhaar, met een ontzagwekkend scherp scheermes. Omdat Musti me consequent
kleinerend ‘jongen’ bleef noemen, terwijl ik intussen wel als ‘meneer’ mag
worden aangesproken, kwam ik uiteindelijk bij kapsalon Adem terecht, op de
Brusselse Steenweg.
“Wat mag het zijn voor meneer?” “Kort, maar niet te kort”. “Hoe kort
precies?”. “Geen bros, maar gewoon kort”. “Bovenaan wat langer, 20 mm, aan de
zijkanten met de tondeuze?” “Ja goed”. Het gesprek kan efficiënter, maar voor
de rest heb ik geen klachten over de twee Turkse kappers van Adem. Smalltalk
hoeft niet, ze spreken met elkaar en met andere klanten in een taal die ik niet
machtig bent. Aangezien ze met twee zijn hoef je er gewoonlijk ook niet te lang
te wachten. De gebruikelijke ongemakken van een bezoek aan de kapper zijn wel
niet te vermijden. De jeuk aan de nek. De ondraaglijke intimiteit van een man
die noodgedwongen de grens van je ‘personal space’ overschrijdt. Bovenal het
feit dat ik een kwartier lang naar mijn spiegelbeeld moet staren. Ik slaag er
met moeite in een glimlach uit mijn gezicht te persen en ik zie er vaak
ontzettend vermoeid uit. Ik bedenk hoe onsympathiek en stug ik moet overkomen. Onlangs
dacht de kapper met me klaar te zijn, waarop hij vroeg of ik tevreden was. “Dankje”,
antwoordde ik, maar hij kon aan mijn gezicht lezen dat ik mijn kuif te lang
vond. “Nog beetje bijknippen?”, vroeg hij, waarop ik gedwee moest bevestigen.
Ik stel vast dat er steeds meer plukken grijs haar van mijn hoofd vallen
als ik bij de kapper zit. Binnen afzienbare tijd zal ik mijn zoontje
vergezellen naar de herenkapper. Jeetje, ik word oud.