woensdag 4 februari 2009

"Hetzij een depressie, hetzij een zware verliefdheid"

Liefje. Je bent mijn liefje niet, maar gun me even het plezier je zo te noemen. Op basis van wat ik deze ochtend vroeg gedroomd heb, meen ik voor even in mijn recht te zijn. De dag had slechter kunnen beginnen. Met een hardnekkige ochtenderectie bijvoorbeeld, die het onmogelijk zou maken tijdig aan de ontbijttafel te verschijnen. Of badend in het zweet, omwille van een iets te enthousiaste chauffage op volle toeren. Of gewoon enkele uren te laat, om dan met een zurige maag en een mottige kop vast te stellen dat het haast middag is. Dan is een zeemzoete droom met jou in de hoofdrol een aantrekkelijker scenario. Het was een doodgewone droge droom, mocht je het tegendeel veronderstellen. Het enige natte was de regen die met bakken uit de lucht viel. Niet het soort nattigheid dat sporen nalaat op het beddengoed. We zaten op een bankje, ik geloof dat het op de Blekersdijk was. Je had het koud, en we hadden geen paraplu bij ons. Om je mooie haren te beschermen, bood ik je mijn geruite hoedje aan. Dat hoedje van mijn pépé zaliger, waarmee ik mij maar zelden in het openbaar vertoon. Tot mijn grote verbazing leek het jou nog te staan ook. Je vleide jezelf tegen me aan. Tegen de tijd dat ik de warmte van je nabijheid gewaar begon te worden, werd ik wakker. Een blik op mijn radiowekker leerde mij dat het al iets na achten was. Ik sloot de ogen opnieuw, in de hoop het tafereeltje in de regen te kunnen voortzetten. Tevergeefs. In plaats van jou in mijn armen, op een bankje op de Blekersdijk, zag ik olifanten in het rond vliegen. Ik had mijn surrealistische droom kennelijk nog te goed.

Het ontbijt smaakt me tegenwoordig niet meer. Normalerwijs zou ik met gemak een half dozijn ovenverse boterhammen met hazelnootpasta naar binnengespeeld hebben, maar nu hield ik het op een drietal. Misschien moet ik ander beleg proberen. Speculaas, mijn vroegere favoriet. Of muizenstrontjes. Ik betwijfel of het zou helpen. De koffie, gewoonlijk een smakelijke noodzakelijkheid, geeft de laatste tijd slechts weinig weldadige aroma’s prijs. Desondanks blijf ik het spul drinken. Vanmorgen ook weer, tot mijn maag zich bijna binnenste buiten keerde. Onderwijl las ik de gazet. Als ik de tijd heb, ontsnapt geen letter die mij interesseert aan mijn aandacht. Tegen dat de krant uit is, is het dan iets na elf, en ga ik mij wassen en aankleden. Daarna duikt dan een middaggevoel op, en is het daadwerkelijk haast noen. Zo verging het mij vandaag opnieuw.

Rond het middaguur wordt een mens dan weer aan tafel verwacht, opnieuw voor een broodmaaltijd. Twee sneetjes brood met Gouda en een kop Earl gray thee, meer kreeg ik niet binnen. Mijn moeder opperde 2 oorzaken voor mijn gebrekkige eetlust: “Hetzij een depressie, hetzij een zware verliefdheid”. Ik weet het niet zeker, maar ik denk dat het om het laatste gaat. Op dagen zoals deze, waarop een onverwacht tedere droom kriebelig blijf nazinderen, is het nog moeilijker de ‘aanbevolen dagelijkse hoeveelheid’ kilocalorieën naar binnen te spelen. En dat terwijl ik nauwelijks een BMI van 20 haal. Het heeft niet alleen met de hoofdmaaltijden te maken, maar ook met de snacks tussendoor. Men haalt hier nooit tussendoortjes in huis die ik lust. Al wat in de koekendozen aan te treffen is, is chocolade. Ik meen te mogen beweren dat chocolade, en aanverwant lekkers, vooral door de vrouwen in huis gesmaakt wordt. Met de regelmaat van de maancyclus wordt de voorraad cacaoderivaten aangevuld. Gezien ik tot nader inzien niet menstrueer, prefereer ik ander zoetigs. Zoetigs dat ontbreekt in de tinnen koekentrommel. Geen wonder dat ik niet verdik.

In een poging nog iets van de dag te maken, ging ik het huis uit. De friste bleek nog mee te vallen, het was zelfs redelijk zacht. Mocht ik niet beter weten zou ik zweren dat het reeds lente was. Onnozele gedachte natuurlijk; weldra zou het weer gaan sneeuwen, regenen en ander ‘vuils’ doen. Ik zou derhalve niet van mooi weer spreken, maar van bedrieglijk weer. Toen het nog echt koud was, en onze rivieren en kanalen dichtgevroren waren, heb ik de kans laten liggen me op het gladde ijs te begeven. Wij twee hadden naast elkaar kunnen liggen op het ijs, de ogen naar de hemel gericht. Met mijn hand in mijn handschoen, mijn handschoen in jouw handschoen. Zoiets lijkt alleen voor dromen weggelegd. Zoals dat gaat met vliegende olifanten.

De eindbestemming van mijn queeste in de winterzon was de FNAC in de Veldstraat. Daar zou ik het Nieuwjaarsgeld dat ik van mijn oma gekregen heb uitgeven. Aan CD’s, boeken of films, mij eender. Het was hem om de troost van de consumptie te doen, een aankoop als medicijn tegen een winterdipje. Na een uitgebreide inspectie op alle afdelingen van de winkel bleek geen enkel aangeboden product geschikt om mij van de nodige behoeftebevrediging te voorzien. Met lege handen de FNAC uit stappen, het is ongetwijfeld één van de meest deprimerende zaken die je kunnen overvallen op een blauwe winterdag. Dan maar naar het Kruidvat, waar ze chemische vuiligheid verkopen onder de misleidende benaming ‘snoepgoed’. Een ultieme mogelijkheid om dikmakende viezigheid te verorberen, dus kocht ik spekken voor de totaalprijs van 2 euro. Ik heb immer de kwalijke neiging om dergelijke brol in zo kort mogelijke tijd naar binnen te werken. Geen idee waaraan dat te wijten is, ofwel is het gulzigheid, ofwel gaat het om zelfkastijding. In ieder geval boften de tandbedervende Streptococcen, die deel uit maken van mijn mondflora, ook vandaag weer.

Wat er voor het overige in de namiddag plaats heeft gehad, zal het vermelden wel niet waard zijn. Wat ik je wel kan rapporteren, is mijn tekort aan appetijt tijdens de warme avondmaaltijd. Ik val in herhaling, doelbewust. Een etmaal als dit is nu eenmaal gestoeld op herhaling. Na het eten begaf ik mij naar de vleugelpiano, voor een kort en intens muzikaal uitleven. Stel je daarbij niet te veel voor. Je speelt zelf piano. Als er één ding is dat ik zeker weet, dan is het wel dat ik met mijn spel geen indruk kan maken op mensen die zelf klavier spelen. Niet-pianisten kunnen wel even onder de indruk zijn. Heel even maar, tot ze door hebben dat hetgeen ik speel niet meer is dan wat idiote akkoordjes met de linkerhand, ter ondersteuning van een dwaas riedeltje van de andere hand. Muzikale mensen hebben dat door na enkele seconden, bij niet ingewijden kan het iets langer duren. Ik had graag ‘variaties op het thema Iebe’ willen componeren, maar ze zouden jouw naam niet waardig zijn.

Onder het motto ‘beter samen eenzaam dan alleen eenzaam’ belde ik enkele vrienden op om de laatste uren van de dag te volbrengen. Zonder al te veel succes. Vergeten dat Pol morgen op skireis vertrekt, terwijl Franske nog zit te bekomen van zijn laatste examen. In nood leert men zijn vrienden kennen. Gelukkig was er nog één bereid een pint te gaan pakken. Eén van de beste, het moet gezegd. Terwijl onze soldentruien de niet te harden stank van sigaretten absorbeerden, praatten we over de dingen des levens. Over het feit dat mijn vader, die dit jaar 50 wordt, met zijn eigen vergankelijkheid wordt geconfronteerd, omdat enkele vroegere medestudenten van hem het bijltje erbij neerlegden. Bij het leven, welteverstaan. Zij halen net de leeftijd die anderen zien als het middelpunt van hun bestaan; het moment waarop ze besluiten een motor en een nieuw lief aan te schaffen. Onze vrienden liggen nog niet op sterven. Zelfs nog niet op trouwen. Er zijn er wel enkele die al jaren met hetzelfde meisje vrijen, en op het punt staan ermee te gaan samenhokken. Het meest verontrustende is dat één van onze leeftijdsgenoten reeds problemen heeft om zijn machinerie op gang te krijgen. Het gaat om diegene die doorgaans het luidst over zijn bedprestaties opschept. Nu kan hij er enkel maar over janken. “Den automatique werkt niet meer, ge zult hem manueel moeten aandrijven”, had hij nog geprobeerd. Tevergeefs. Moedige swaffelpogingen van zijn aanstaande konden het probleem niet verhelpen. Arme stakker. Arme kameraad.

Nu lig ik terug in het bed, dat werkelijk veel te groot is voor mij alleen. “Toekomstgericht”, zo had ik de keuze voor het dubbelbed enkele jaren terug gemotiveerd. Er bekruipt me een gevoel dat ik, met enige overdrijving, zou kunnen benoemen als ‘fundamentele eenzaamheid’. Vroeger, als klein manneke, zei ik in mezelf steeds een gebedje op voor het slapengaan. Geen Weesgegroetje of een Onzevader. Elke keer wat anders. Een gesprek van man tot man. Ik gebood God om mijn groeten over te brengen aan dierbare overledenen, sprak een woord van dankbaarheid uit, smeekte om vergeving van mijn zonden en vroeg tenslotte om een gunst. Meestal gaf ik de allerhoogste de opdracht om op geheel telepathische wijze een liefdesverklaring door te sturen naar een meisje van mijn voorkeur. Hoe de ouwe de klus moest klaren, liet ik in het midden. Misschien met een openbaring in een droom, of iets dergelijks, ik liet de keuze aan hem. Zolang ik het zelf maar niet moest doen. Eigenlijk kwam het er op neer dat ik God gebruikte als middel tegen eenzaamheid. Een laatste aanspreekpunt. Het concept God is in vele situaties bruikbaar, maar in het bestrijden van het gevoel alleen te zijn is het voor mij het meest verdienstelijk geweest. Tegenwoordig doe ik geen beroep meer op zijn diensten. Ik heb mij neergelegd bij de diepgaande verlatenheid van het bestaan. Zelfs mocht jij nu naast me liggen, soezend tegen me aan. Helemaal zeker ben ik niet. Ik kan enkel het beste verhopen. Hoe dan ook, ik laat je. Het tintelt weer, omdat ik denk aan de droom waarmee mijn dag begon. We waren samen.